473
val van ter zijde, de meest gewenschte, omdat nu eenmaal de flanken
de zwakste zijden 1 an de gevechtsstellingen van ieder wapen vormen.
In de flanken toch ontmoet men den minsten weerstand en heeft
men er het diepste doel, terwijl de teruggeworpen afdeelingen de
overige in het opvangen van den stoot verhinderen. Deze aanvals
richting belooft alzoo de grootste uitkomsten en vraagt naar ver
houding minder krachten dan die op het front, welke laatste den
tegenstander, tot welke wapensoorten hij oak behoore, in de ont
wikkeling van zijn gevechtskracht tot den afweer begunstigt.
Kan zich dus aan het juiste oogenblik eene flankeerende aanvals
richting paren, dan bestaan de meeste waarborgen voor een groot
succes.
Het voordeel, aan het afwachten van het meest geschikte oogenblik
en aan de keuze vau een flankeerende aanvalsrichting verbonden,
mag dan ook zoo schrijven de HH. Hoogeboom en Pop alleen
prijs gegeven worden, wanneer een crisis te voorzien is en oogen-
blikkelijk geene andere troepen zijn, om daaraan het hoofd te bieden.
Dan toch moet de ruiterij zich voor de andere wapens weten op te
offeren, dan geldt uitsluitend de oogenblikkelijke aanval recht op het
doel, met den inzet der geheele beschikbare kracht.
Onder zoodanige omstandigheden was her, dat het le Garde-dragon-
der-regimenc bij Mars- la- Tour van den generaal von Voight-Rhetz,.
commandant van het Xdo legerkorps, de opdracht kreeg, de voor
waarts dringende Fransche infanterie te chargeeren. Graaf Branden
burg die de Garde-Dragonder-Brigade commandeerde, meende bij die
gelegenheid te mogen opmerken dat hij, met het oog op de groote
overmacht der vijandelijke infanterie, van een dergelijken aanval niets
verwachtte. Het bescheid daarop luidde: „Das Regiment soil auch
„nicht reussireo, aber wenn es den Peind nur zehn Minuten auf-
halt und fallt bis auf den letzten Mann, dann hat es seinen Auftrag
„und seinen Beruf erfüllt!"
Op deze en soortgelijke wijze nu, petilleert het gansche cavalerie-
hoofdstuk van wijze lessen, hoe een ruiteroffieier zich te gedragen
heeft.
Een klein deel van de hier behandelde paragraaf behelst de „ver-
Dl. II, 1894. S1