OVER DE RIJKUNST. Vervolg van blz. 353) (Slot) ZESDE HOOFDSTUK. Overigens zullen we ook aautoonen hoe men bij het poetsen te handelen heeft, n.l. op welke wijze dit het voordeeligst voor het paard en het minst gevaarlijk voor zich zelf is. Als men n.l. naar denzelfden kant als het paard uitziende wilde poetsen, zoo loopt men gevaar met de knie, zoowel als met den hoef, in het gezicht geslagen te wordenplaatst men zich echter zóó, dat men het hoofd van het paard den rug toekeert en men zich naast het schouderblad bukkende poetst, dan stelt men zich niet in gevaar en kan men tevens voor den straal van den hoef zorgen als men den voet naar boven buigt. Op dezelfde manier poetst men ook de achterbeenen. Een ieder die met paarden te doen heeft moet weten, dat hij nooit een paard noch geheel van voren, noch geheel van achteren moet naderen, want wil het paard kwaad doen, dan is het van deze twee kanten in het voordeel. Nadert men echter een paard van terzijde, dan zal men zonder zelf gevaar te loopen, alles van het paard kunnen zien. Moet men het aan de hand leiden, dan late men het niet achter zich loopen, omdat men zich dan niet in acht kan nemen en het paard doen kan wat het wil. Daarentegen keur ik niet minder af het paard aan een lang touw voor zich uit te laten loopen, en wel om de volgende redenhet paard heeft immers op deze wijze gelegenheid niet alleen ondeugend te zijn naar beide kanten (n.l. om te slaan), doch het kan zich ook omkeeren en zijn geleider aanvallen. En worden op deze wijze verscheidene paarden te gelijk buiten gebracht, hoe zal men ze dan uit elkaar kunnen houden? Een paard daarentegen, dat gewend

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 518