- 504
den kin- of aan den neusriem hangenden riem, waaraan het paard
geleid wordt, in de linkerhand nemen en wel zóó los, dat hij het paard
niet rukt (1).
Vervolgens springt hij door middel zijner lans op en omvat de
manen achter de ooreu. (2)
Met de rechterhand grijpt de ruiter de teugels tegelijk met de
manen, opdat hij in geen geval het paard bij het opspringen in den
mond rukt. Zoodra hij tot het opspringen den zwaai doet, trekt hij
zich met de linkerhand omhoog en den rechterarm om het paard
uitstrekkend, heft hij zich met ingebogen knieën geheel opspringt
hij aldus op, dan zal hij, ook van achteren gezien, geen leelijk
figuur maken.
Hij mag de knie niet op de ruggegraat van het paard zetten,
doch het scheenbeen werpe hij er over heen; heeft hij den voet er
over heen, dan zet hij zich op het paard.
Mocht de ruiter het paard aan de linkerhand leiden, terwijl hij de lans
in de rechter houdt, dan zou het m. i. niet kwaad zijn, indien hij zich
in het opspringen aan de rechterzijde oefende. Hij heeft hierbij
niets anders te leeren dan met de linkerlichaamsdeelen te doen, wat hij
te voren met de rechter deed en omgekeerd. Doch ook daarom
bevelen wij deze manier van opspringen aan, omdat de ruiter op dit
oogenblik alles bij de hand heeft, ingeval hij plotseling mee den vijand
in aanraking komt. Heeft hij zich nu neergezet, hetzij op het bloote
paard, hetzij op de deken, zoo vinden we het niet goed, dat hij zit
zooals hij dit op een stoel zou doen, doch zóódanig alsof hij wijdbeens
rechtop stond (d. w. z. met gebogen knieën). Want op deze manier
zal hij met de dijen vaster aan het paard aansluiten en doordat hij
rechtop staat, tevens krachtiger van het paard uit de werpspies kunnen
(1) De ouden kenden geen stangen, doch slechts een trensgebit. De z.g, longe,
waaraan men het paard voorbracht, was bevestigd, evenals bij onze halsters, achter
aan den neusriem of aan den riem, die de kinketting voorstelt en de beide mondhoeken
achterlangs verbond.
(2) Aan de schaft der ruiterlans was tot hulp bij het opstijgen, misschien ook om
het glijden te voorkomen, een bout aangebracht, die als een soort trede kon dienen;
er bestaan nog afbeeldingen van oude gedenkteekenen, waarop ruiters op deze
manier te paard stijgen.