506
want daardoor gewent men het paard zich naar beide kanten te
buigen. Ook het van hand veranderen is goed, opdat de kaken aan beide
zijden geoefend worden. (Het van hand veranderen moest in galop
geschieden). Intusschen geef ik de voorkeur aan eene langwerpige
volte boven eene cirkelronde, want daarop zal een paard, als het reeds
genoeg rechtuit geloopen heeft, liever wenden, terwijl het rechtuitgaan
en het wenden tegelijkertijd worden beoefend. Men moet het paard bij
de wendingen oprichten, daar deze niet gemakkelijk zijn en ook omdat
het niet zeker op de been is bij het in snellen gang kort wenden, vooral als
de bodem hellend en glibberig is. Intusschen moet de ruiter, als hij het
paard opricht, het zoo min mogelijk met den teugel op zij trekken en
zich zelf niet schuiD leggen (op de volte n.lHij kan er zeker van zijn,
dat eene kleinigheid voldoende is zich zeiven en het paard te doen
vallen. (D. w. z. men moet het verzamelde paard niet te kort wenden
door het strak aanhouden van den reeds verkorten binnenteugel, waar
door niet goed afgerichte paarden licht vallen; vooral als de ruiter te veel
naar binnen overhelt en hij het paard aan die zijde te veel bezwaart).
Zoodra het paard na de wending rechtuit ziet, zette hij het dadelijk tot
snellen gang aan. Het is immers duidelijk dat ook in den oorlog wen
dingen voorkomen, hetzij om te vervolgen hetzij om terug te keeren.
Goed is het daarom, als men het paard oefent in het na eene wending
onmiddellijk aannemen van een snellen gang. Vermeent men alsnu, dat
de oefening voor het paard lang genoeg geduurd heeft, dan is het goed,
het niet alleen te laten rusten en het daarna plotseling van andere
paarden af en naar andere toe te laten rennen, doch ook moet men
dan uit den snelsten gaug zoo kort mogelijk halt maken, vervolgens
wenden en op nieuw in renbaan. Het is immers duidelijk, dat er ge
vallen voorkomen, waarin dit alles noodig is.
Is het eindelijk tijd om af te stijgen, dan moet men dit nooit
tusschen andere paarden doen, ook uiet in een gedrang van menschen
en niet buiten de rijbaan, doch daar waar het gedwongen is te werken
moge het paard ook zjjne rust hebben.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Daar het voorkomt, dat het paard bergaf en bergop en op
glooiingen moet loopen, over slooten springen en soms een terras moet