- 508
dat de Perzen en de Odrysers wedrennen houden bergaf en toch
even gezonde paarden hebben als de Grieken. (1)
Intusschen willen wij niet vergeten te melden, welke hulp de ruiter
bij elk van deze bewegingen van het paard heeft aan te brengen.
Hij moet zich n.l., als het paard plotseling in snellen gang gaat,
voorover buigen, want zoo zal het paard niet zoo laag komen (eigen
lijk minder zakken?) en den ruiter niet zoo in de hoogte werpen;
moet het echter kort worden ingehouden, dan legge de ruiter zich
achterover, want dan zal hij de minste schokken krijgen. Als hij
over een sloot springt of bergop rijdt, zal het niet kwaad zijn als
hij de manen vasthoudt, opdat het paard niet tegelijkertijd door
den bodem en door de teugels lastig gevallen worde. (2)
Bij het bergafrijden moet hij niet slechts zichzelf achterover houden,
doch ook het paard met den teugel tegenhouden, opdat ruiter en
paard niet onverwacht den berg afstorten.
Het is ook een goede regel de rijkunstige oefeningen op verschil
lende terreinen te houden (3) en dan eens lang, dan eens kort
te laten duren. Ook voor het paard is dit alles beter dan dat de
oefeningen steeds op dezelfde plaats en op dezelfde manier gehouden
worden.
Daar men in ieder geval op alle soort terrein moet kunnen rijden
en zit hebben en in alle gangen de wapens goed moet kunnen han-
teeren, zoo zijn die terreinen aan te bevelen waar wild is (de jacht
is een gansch niet te verachten rijkunstige oefening); waar dit echter
niet het geval is, is het ook eene goede oefening, dat twee ruiters
met elkaar afspreken dat de een op geaccidenteerd terrein vlucht
met naar achteren gekeerde speer, terwijl de andere hem met afgeronde
(1) Onder verstuiking der schouders moet men wel verstaan boegkreupel. De
Odrysers vormden den machtigsten stam van Thracië, aan beide oevers van den Ar-
tiskus gelegen, eene rivier, die bij Adrianopel in den Hebrus vloeit. Zij waren beroemd
om hunne voortreffelijke ruiterij.
^2) Bij het vatten der manen n.l. geeft de hand na, hetgeen bij goede ruiters tóch
het geval is zonder dat zij de manen grijpen. Xenophon zal dit echter wel alleen
aangeven voor minder geoefende ruiters, wier hand hij veronderstelt nog geene
vastheid genoeg te hebben om het paard de noodige vrijheid te laten.
(3) De voorstanders van het Buitsysteem mogen wel een voorbeeld nemen aan
dien ruiter van het jaar 425 v. Chr.