met de tong opwekt. Doch ook kan men het paard door het klap pen met de tong kalmeeren en met het geluid der lippen (evenals of men kust) opwekken, al naar gelang men dit het paard van het begin af leert. Ook moet men zelf niet onrustig worden als men plotseling ge schreeuw of het blazen der trompet hoort, daar die onrust zich aan het paard meedeelt, doch moet men kalm blijven; het zou goed zijn het paard bij geraas en trompetgeschal zijn morgen- en avondvoeder te geven. De beste raad is echter, geen al te vurig paard tot krijgspaard te nemen. Wat een traag paard betreft, komt het mij voor, dat men daarbij al het tegenovergestelde doet, wat men anders bij een zenuw achtig paard aanwendt. TIENDE HOOFDSTUK. Wil iemand aan een goed krijgspaard tevens een dier hebben, dat zich ook bij het rijden prachtig en in het oog vallend voordoet, dan moet hij niet aan de teugels trekken, niet met de sporen kittelen en geen gebruik maken van de karwats, waardoor de meesten denken te para deeren want deze lieden bereiken gewoonlijk het tegendeel van het geen zij beoogden. Als zij n.l. den mond van het paard naar boven trekken, maken zij het blind, in plaats van het vóór zich te laten zien (de neus in den wind zeggen wij, waardoor het paard niet op den grond kan zienals zij het sporen en slaan, maken ze het wêer- spannig, zoodat het onrustig en gevaarlijk wordt: aldus doen echter paarden, voor wie rijden het grootste verdriet is en die hun plicht slechts ongaarne doen. Leert men het paard los aan den teugel te gaan, met opgericht hoofd en hals en den hals onmiddellijk achter het hoofd gebogen, dan zal men het zoover brengen, dat het doet waarin het zelf pleizier heeft en waarop het zelf trotsch is. Een bewijs dat het paard daarin zijn genoegen vindt, wordt gele verd als men het bij merries brengt; dan heft het den hals zoo hoog mogelijk op, buigt het het hoofd, heeft het een vurigen blik en werpt het niet alleen de beenen lenig in de hoogte, doch draagt het ook den staart omhoog. Wie derhalve de kunst verstaat het in de houding te brengen, welke het zelf aanneemt als het zich op zijn mooist wil voordoen, die

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 528