513 en de tanden tracht te pakken, er niet toe komen kan het gebit vast te zetten (1). "Weet soms iemand niet, wat het buigzame en wat het onbuigzame aan het gebit is, dan willen wij dit ook beschrijven. Het buigzame er aan is, als de assen wijde en gladde scharnieren hebben, zoodat zij zich gemakkelijk laten buigenook alles wat om de assen is aangebracht is buigzamer als het groote gaten heeft en zich gemakkelijk kan bewegen. Is dit alles echter niet het geval, dan noemt men het gebit onbuigzaam. "Wil men echter een paard, zooals wij dat beschreven hebben, dan moet het evengoed met het scherpe als met het gladde gebit gere den kunnen worden. Men mag echter den mond vau het paard niet te hard trekken, zoodat het het hoofd schuddend in de hoogte werpt, noch al te zacht zijn, zoodat het niets voelt; zoodra het echter ten gevolge van het aanhouden den hals opricht, moet men dadelijk nageven en overigens, zooals wij onafgebroken herhalen, het paard beloonen. Als de ruiter merkt, dat het paard er zelf vermaak in schept den hals en het hoofd hoog te dragen en met lichten tred te loopen, moet hij het met niets lastig vallen, doch het streelenop deze manier zal het gaarne tot den ren overgaan. Dat een paard ook wel gaarne rent is zeker, als men het daarbij maar niet boven zijne krachten inspant. Het te veel is het paard in alle zaken even onaangenaam als den mensch. Is het paard nu eenmaal zoover gekomen dat het bij het rijden eene trotsche houding aanneemt, dan is het zeker reeds in de eerste school (tijdperk zou men nu kunnen zeggen) er aan gewend om na de wendingen onmiddellijk tot den snelleren gang over te gaan. (Bij het doorrijden van de hoeken der manege moest de gang worden ingehouden. Ook bij ons is het eene niet ongewone oefening, het paard als het den hoek doorrijdt, op te richten en den gang eenigszins te verkorten om na volbrachte wending den gang uit te strekken. Xenophon beweert, dat deze oefening bijzonder nuttig is om het paard gehoorzaam te maken en het in evenwicht te krijgen (1) De assen zijn niets anders dan de twee ronde ijzeren door oogen in het mid den verbonden en hierin beweeglijke staven, zooals van onze trensen, doch denkelijk wat sterker; men noemde ze assen omdat de rollen en de stekels er aan zaten, die daaromheen als om assen konden draaien. De genoemde ringen schijnen mede aan geregen te zijn geweest, doch wijd genoeg om over de rollen hoen te gaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 530