521
om, bij rekest op zegel van 1.50, krijgservaring te gaan opdoen.
Het gebrek aan onderwijzend personeel leidt al weder tot het niet
opvolgen van hetgeen in de voorschriften uitdrukkelijk is bepaald. 13
der R,. S. schrijft voor dat zes a tien recruten een klas vormen en
deze cijfers zijn waarlijk al hoog genoeg; op het terrein kan bijna
als regel worden gesteld dat de klassen eene sterkte hebben van
vijftien tot twintig man en daarboven!
Bij de nieuwe organisatie, waarmede de infanterie bezocht is, zullen
de depots eene vrij belangrijke wijziging ondergaan en voortaan uit
sluitend dienen tot africhting van recruten althans dit staat op papier.
Uit bovenstaande is echter af te leiden dat behoorlijke uitvoering
der gegeven bevelen niet immer gewaarborgd ishet verdient dus
aanbeveling de aandacht te vestigen op het groote belang der depots
en er op aan te dringen dat zorg wordt gedragen dat de voorschriften
betreffende de depóts ook uitgevoerd kunnen worden.
Deze korpsen toch zijn te beschouwen als het hart van ons wapen,
van waaruit voortdurend een stroom frisch, krachtig bloed in de
veldbataljons wordt gestuwd. Een goede hartswerking is voor ieder
lichaam een levenszaak.
De reorganisatie ons uit Nederland toegezonden, zal niet strekken
tot verhooging der kracht van de Indische infanterie.
Het aantal Europeanen is aanzienlijk verminderd, dat der Inlanders
zeer uitgebreid. Tegen dit laatste bestaan geen overwegende bezwaren,
mits, en hiervoor wensch ik de urgent-verklaring in te roepen, Kromo
grondig en langdurig geoefend wordt.
Voor hij drie a vier jaren heeft gediend, brenge men hem niet
voor den vijand. Thans wijzen de stamboeken uit, dat Inlandache
fuseliers in 16 a 18 maanden nieuw zijn aangenomen en reeds van
Atjeh geëvacueerd werden!
Het belang van een goede opleiding brengt derhalve de noodzake
lijkheid mede, dat in de toekomst de beginselen, nedergelegd in de
instructie en bevelen voor de depót-bataljons, stipt worden nageleefd,
zelfs met terzijdestelling van sommige andere belangen. De voort
durende aanvulling die wij behoeven en de groote verliezen die wij
in de laatste tijden geleden hebben, dwingen ons de aandacht te
vestigen op de bronnen van waaruit ons weder nieuwe krachten
Dl. II, 1894. 34