82
militair in onzen naam te gelasten om hunne adviezen op de achter-
volgens het vorenstaande in hunne handen te stellen stukken ten
allerspoedigste, en in alle gevallen uiterlijk binnen vier dagen uit
te brengen".
Ofschoon punt b onder 1 dus ieder onverbiddelijk ten politiezaïe
doemt, maakt punt 3 een al te langdurig verblijf in deze zaal onmo
gelijk.
Punt a onder 1 geelt echter den minderen militair een straaltj'e
hoop, dat hij na deze tijdelijke opberging in eene strafkamer weder op
vrije voeten zal worden gesteld. A. O. 1885 No. 56 verduideljjkt
dit nog (van der Hout onder art. 12).
„Het is gebleken dat, niettegenstaande het bepaalde bij de A. O.
No. 2 van 1832 3a, sommige militaire commandanten in de mee
ning verkeeren dat het verwijzen van militairen naar den krijgsraad
ook noodwendig gepaard moet gaan met opname in het provoosthuis.
Het gevolg daarvan is dat vele militairen, wier zaak niet van dien
aard is, dat preventieve hechtenis door de noodzakelijkheid geëischt
wordt, geheel noodeloos, dikwerf geruimen tijd aan den dienst worden
onttrokken.
Met het oog daarop wordt bovengenoemde A. O. bij dezen in
herinnering gebracht onder aanteekening dat de beslissing omtrent
de vragen
le of de beklaagde voor den krijgsraad zal terechtstaan, zelfs
wanneer de auditeur-militair daartegen geadviseerd heeft,
2® of hij in het bevestigend geval voorloopig op vrije voeten kan
blijven,
tot de bevoegdheid van den militairen commandant behoort."
Dit nu is lijnrecht in strijd met art. 12 R. L., volgens hetwelk
ieder, zonder onderscheid, in verzekerde bewaring wordt gehouden,
indien de militaire commandant beslist dat zijne zaak door eenen
krijgsraad moet worden onderzocht en beoordeeld.
Gaarne laat ik in dit geval de vraag in het midden of een Ko
ninklijk Besluit of zelfs een Algemeene Order wijziging mag brengen
in eene wet. Waar die wet slecht en verouderd is, mag men het met
de middelen cm haar te verbeteren niet te nauw nemen, en moet
iedere stap in de goede richting worden toegej'uicht,