84 Summa summarum moet dus m. i. de militaire rechter kariger zijn met de yoorloopige hechtenis dan de burgerrechter: le Omdat ontvluchting moeielijk is en op zich zelf een nieuw ver grijp vormt. 2® Omdat er andere middelen zijn om den beklaagde uit zijne omgeving te verwijderen. 3® Omdat de politiekamer, waarin de man „voorloopig" wordt geplaatst, een strafkamer is. 4® Omdat de militaire rechtspraak langzaam is in het afdoen van zaken. "f**1 De zware verantwoordelijkheid der maandenlange vrijheidsberoo- ving berust uitsluitend op den militairen commandant. Deze dient zich angstvallig af te vragen of de voorloopige hechtenis noodzakelijk is en bij twijfel den man liever op vrije voeten te laten. En het mag hem in geen geval zwaar worden aangerekend indien er dan ook al eens een aangeklaagde wegens een licht vergrijp uit verkeerd geplaatsten angst wegloopt. Het op vrije voeten laten is voor den delinquent zelf eerder een reden tot geruststelling dat hij er goed van af zal komen, het vooruitzicht op maandenlange opsluiting eer der een aanleiding om vóór de arrestatie het hazenpad te kiezen. De militaire commandant moet wel in aanmerking nemen dat noch officieren-commissarissen, noch auditeur-militair, noch zelfs de krijgs raad het recht hebben een bevel uit te vaardigen tot het op vrije voeten stellen van een beklaagde, zelfs al spreekt de krijgsraad hem vrij. Artikel 160 RL. is duidelijk, en mochten er vroeger door de krijgsraden wel eens oogluikend andere artikelen der wet worden toegepast, zonder inachtneming van dit ellendige artikel, in den laat- sten tijd heeft het veto van het H. M. Gh daaraan een eind gemaakt. De man blijft in arrest tot de pronunciatie de beslissing van het H. M. G. heeft kenbaar gemaakt. Strenge toepassing der wet is goed, het komt mij echter voor dat waar reeds een enkel persoon (de militaire commandant) op hooger jast (A. O. 1885) inbreuk mag maken op Art. 2 dier wet, een raad van zeven leden, al moet dan ook een beetje worden geschipperd, daar ook wel eenig recht op kan doen gelden ten opzichte van Art. 160.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 95