85
Nu dit echter eenmaal verboden is, blijft de verantwoordelijkheid
enkel en alleen op den militairen commandant rusten.
Met toepassing van art. 17 C. W. kan hij dan zeggen
„Er zal minder droefenis heerschen over negen en negentig schul
digen, die ontvluchtten, dan over één rechtvaardige, die ongemoti
veerd van zijne vrijheid werd beroofd.''
Het blijft natuurlijk altijd in vele gevallen dringend noodzakelijk,
vooral bij misdrijven, waartegen zware straffen zijn bedreigd, den
beklaagde in voorloopig arrest te plaatsen. En het zal dus ook altijd
wel blijven voorkomen dat vrijspraak volgt op eene langdurige voor-
loopige hechtenis.
De mogelijkheid daarvan moet echter tot een minimun worden
beperkt, in plaats van, zooals thans hier en daar het geval is, tot
een maximum te worden opgevoerd.
Het ds mij aangenaam te mogen constateeren dat de behandeling in de
provoosthuizen van de voorloopig gedetineerden niets te wenschen over
laat. Maar als het de vrijheid geldt, zucht men zelfs bij opsluiting in
een paradijs, en paradijzen zijn onze provoosthuizen nu nog wel niet.
Tot slot echter eene andere opmerking.
Ingevolge meergenoemde A. O. van 1832 sub b van punt 1 is
de militaire commandant verplicht iederen aangeklaagde tot na terug
zending der stukken met advies van den auditeur-militair in verze
kerde bewaring te houden „in de politiezaal of andere geschikte
bewaarplaats". Eerst daarna mag hij hem weer ontslaan.
Wanneer wij nu overwegen dat zelfs voor den grootsten misdadi
ger de voorloopige hechtenis geen straf is, dan rijst de vraag of het
wel te pas komt voor de voorloopige hechtenis de strafkamers onzer
kazernen te gebruiken.
Deze vertrekken toch zijn in den regel donker en ongeriefelijk,
men gaat terecht van den stelregel uit dat, vooral met het oog op
de luiheid, den Inlander eigen, de „politiezaal" geen salon behoort
te zijn, maar een hok, waarin de gestrafte zijn straf voelt.
Zou het nu niet wenschelijk zijn voor de voorloopigen" een ander
vertrek te bestemmen dan een strafkamer? Een vertrek, waarin
het daglicht behoorlijk doordringt, kortom eene plaats van bewaring
niet van straf?