99 Gelijk bij de beschrijving van alle spiergroepen geeft Günther ook bij die van den rug een inleiding, die zeer lezenswaardig is. Ik ontleen daaraan het volgende. De zeer krachtige spieren van den rug liggen aan weêrszijden der doornvormige uitsteeksels en strekken zich uit (middellijk of rechtstreeks) van den staart en de zitbeenderen tot aan den vierden halswervel. Bij de eenhoevige huisdieren zijn zij, door het vooruitspringen van de groote bilspier op de lenden, bijzonder sterk ontwikkeld, worden nog door de onder de wervelkolom gelegen, krachtige lendenspieren ondersteund en hechten zich vast aan alle uit steeksels der wervels. Bij alle sterke inspanningen van het paard arbeiden zij steeds te zamen met de spieren der achterbeenen en brengen de werking dezer laatste op de strekspieren van den hals over, gelijk de buikspieren het doen op de buigers daarvan. Hunne kracht wordt benut zoowel bij snelle gangen als ook tot het langzaam trekken van zware lasten. Voornamelijk bij sprongen en in galop moet het paard op een oogenblik de voorhand van den bodem verheffen en die aan het achterstel dragen, ten einde de voorbeenen te ontlasten en bij het opvangen van den last door de achterbeenen te onder steunen. Dit nu is vooral de taak der rugspieren. Een krachtig gebruik van de rugspieren vermeerdert daardoor niet alleen de snelheid van het dier, maar spaart ook in hooge mate de voorbeenen (1), wijl de rug hiertoe de achterbeenen te hulp roept.en met deze als een geheel werkt. Overdreven aanspreken van den rug benadeelt vooral de achter beenen billijk en matig gebruik verdeelt den last (verzamelde gangen) over voor- en achterhand. Het rustpunt, waarop de last gedragen wordt, ligt in de heupkommen. Hoe verder de last daarvan verwij derd wordt (lange rug), des te moeielijker is die te torsen. Omdat voor rijdienst de voorhand gedragen, althans verlicht moet worden door rugspieren en achterbeenen, is voor rijpaarden dan ook een zware voorhand zeer hinderlijk voor de snelle beweging. (1) Dit is eenigszins anders dan de veel geciteerde stelling, ik meen van Seidler, die beweert: een sterke rug ruineert de voorbeenen. Deze dwaling berust op een andere, nl. dat men het optrekken van den rug onder het zadel als een bewijs van sterkte in dat orgaan beschouwt. Paarden voor rijdienst gebezigd wordende, die hun rug blijven optrekken, (gelijk wy zagen een vorm van schenkelganger), verwoesten zeker hun voorbeenen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 110