105 keiiis is bij een oordeel over de wijze waarop een paard gaat. Hij zegtter beoordeeling van de gaQgen van het paard gewenne men zich er aan naar de achterbeenen te kijken. Zij moeten, „los- gelassen," d.w.z. niet krampachtig vastgehouden, slingeren en toch met energie en veerend ondertreden. Niet alleen dat het zaak is bij een opinie over de mate van dressuur zijn aandacht in de eerste plaats te vestigen op de achterbeenen, maar dit geldt ook in hooge mate bij het vellen van een oordeel over ieder paard dat gemonsterd wordt. Deze opmerking heeft voor Indië minder waarde, in de eerste plaats omdat hier niet zoo gemonsterd wordt, dat het naam mag hebbenen dan omdat men bij het koopen van jonge paarden in Indië ze steeds in een zeer ongunstige conditie ziet; in Europa daarentegen ziet men ze als regel zóó mooi als men ze later nooit meer te zien krijgt. Men riskeert in Indië menig paard te laten staan, hetwelk op kracht gekomen goed blijkt, al leek het niets op de vendutie. (1) Ofschoon de ellendige conditie der prauwpaarden oorzaak is dat zij, ook wat den gang van achteren betreft, vaak veel minder toonen dan zij later kunnen geven, geloof ik toch dat ook hier onze aandacht in de eerste'plaats op die beweging van achteren gevestigd moet zijn. In onderkomen toestand, wanneer het paard zich krachteloos en moe deloos gevoelt, zal de voorhand in hare beweging daar eerder onder lijden dan de achierhand en kan men dus een zuinigen gang der voor- beenen veel eerder vergoelijken dan krachteloosheid van achteren. Nog moet mij hier be opmerking uit de pen, dat men meestal, zoowel in Nederland als in Indië, bij het monsteren aan de hand m. i. de groote fout begaat, de paarden alléén recht van zich af en (1) In Europa loopt men gevaar een slecht paard te koopen misleid door de behaag lijke vormen en het schitterend vuurwerk, 't welk de beweging van voren te zien geeft als vrucht van zwaar voer, donkeren stal, gember en stelselmatig geleerd, zeer goed monsteren. De paardenkooper leert de paarden bij het dagelijks monsteren van voren zweven en dit steelt, gelijk hij bij ervaring weet, haast ieders oog. Het is echter zaak daarvan geheel te abstraheeren, want vooreerst is de beweging der voorbeenen, wat die geur aangaat, geheel bijzaak vergeleken bij de energie der achterste ledematen, welke men behoeft, en ten tweede is het stroovuur, dat zich zelfs onder den man dikwijls in het geheel niet zal voordoen. In veel mindere mate kan krachtige en vooruitgrijpende beweging der achterbeenen kunstmatig worden opgewekt en daar komt toch alles op aan, zoodra men wat anders beoogt dan een luxepaard voor een licht rijtuig.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 116