106 recht naar zich toe te doen loopen. Maar wat ziet men dan eigenlijk Alléén of ze niet maaien, de beenen binnenwaarts opnemen en van achteren of ze wijd dan wel nauw loopen, en de symmetrie der beweging. Men zal toch niet beweren dat men op die manier de ruimte der beweging, de energie er van, het werken der gewrichten, voldoende kan nagaan? Immers alle bewegingen worden vertikaal geprojecteerd voor zoover ze in het sagittale vlak plaats vinden en men ziet dus slechts de afwijkingen, de fouten hierin. Wijl die nu geenszins uitgesloten en ook niet van belang ontbloot zijn, late men de paarden wel naar zich toe en van zich af loopen, maar verzuime nooit om zich de dieren voorbij te doen monsteren, want dan pas kan men een oordeel vellen over de amplitude der beweging, de buiging der gewrichten, de veerkracht van den gang. Ook wanneer ik een kreupel paard onder zoek, laat ik het steeds minstens evenveel mij voorbij draven als naar mij toe en van mij af. Erkend moet worden dat tot deze wijze van onderzoek een veel grootere ruimte wordt gevorderd en dat het op paardenmarkten daarom b.v. dikwijls onuitvoerbaar ishet monsteren in een nauwe steeg, gelijk men daar dikwijls doet, kan intusschen zeker niet toereikend worden geacht. Eindelijk staan de meeste menschen veel te dicht op het paard dat zij bekijken en krijgen daardoor een minder juisten indruk van de afmetingen. Men plaatse zich daarom op 4 a 5 Meter van het paard, kijke van beneden naar boven (de beenen het eerst) en beschouwe het voornamelijk en profil. Het tweede hoofdstuk der inleiding handelt over de beoordeeling der paarden van het standpunt der dressuur. Jammer is het dat men hier teleurgesteld wordt, terwijl men zoo gaarne op dit glibberig terrein leering zou vinden. Hoe welkom zou het zijn, door iemand wiens gezag men geneigd is te erkennen, te hooren verkondigen: deze eigenaardigheid in den bouw is voorwaarde tot het gemakkelijk voldoen aan zekere eischen, welke men bij de dressuur stelt, gene verleent het paard geschiktheid tot wederom andere en omgekeerd. Zóóver blijft Plinzner echter daarvan verwijderd, zoozeer ontkent hij de mogelijkheid om de vermogens van een paard af te meten naar zijn uitwendige vormen, dat men geneigd is hem van overdrij ving te beschuldigen. Zeker, ieder die wat in deze richting gedaan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 117