120 zigheid van den vijand geene berichten heeft ingezonden, dan is die colonne voldoende, ja zelfs ruimschoots in front beveiligd immers de colonne heeft in ieder geval ook nog haar eigen beveiligings troep tegen een Inlandschen vijand. Eischt nu de bewapening (vuuruitwerking) van den Inlandschen vijand, dat de oprukkende colonne reeds een halven dagmarsch vooruit met de aanwezigheid en de stelling des vijands bekend moet zijn? O. i. neenbovendien rukt de Inlandsche vijand niet langs verschillende wegen met een groote macht, voorzien van artillerie, zooals een Europeesche vijand doet, tegen ons op. De hoofdcolonne behoeft dus niet zoo bijzonder vroeg omtrent den vijand ingelicht te zijn, waaruit alweer volgt, dat de zelfstandig verkennende cavalerie niet zoo ver vóór de colonne behoeft te verkennen. De colonnecommandant zendt daarom in overleg met den cavalerie commandant de cavalerie eerst dan zelfstandig ter verkenning vooruit, wanneer hij vermeent, dat de resultaten der verkenning hem bereikt kunnen hebben, nog voor de colonne aan vijandelijk vuur blootstaat. E AB F AB vijandelijke stelling. ABCD strook, waarin men uit werking van 's vijands vuur kan verwachten. EF lijn van het vijandelijk object naar het punt van uitgang. Aannemende, dat de cavalerie ter verkenning van de vijandelijke stelling AB niet van de colonne is losgelaten, zoodat deze iets vóór G op de resultaten der verkenning moet wachten, dan komen wij dus tot de vraag, hoe lang de colonne bij G zal moeten wachten, alvorens de berichten der verkenning binnenkomen. o o O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 131