121
Ontvangt de verkennende cavalerie in O een toevalstreffer, b.v. op
een afstand van 1000 M. vóór de stelling AB, dan zal de cavalerie
om tot nabij de stelling te komen noodig hebben 5 minuten (in draf
200 M. per minuut afleggende). Nemen wij voorts aan, dat de cava
lerie 15 minuten noodig heeft voor de verkenning der stelling zelve
en dat hij, die het bericht bij de colonne brengt, ook 5 minuten tijd
gebruikt, dan heeft de cavalerie voor de verkenning in de vuurzone
noodig 25 minuten. De colonne moet dus iets vóór Gf 25 minuten
wachten om nog juist buiten het vijandelijk vuur de berichten der
verkenning te ontvangen, ten einde zich in gevechtsformatie te kun
nen ontwikkelen.
In stede van die 25 minuten te moeten wachten, had (in tijd uit
gedrukt) de colonne 25 minuten achterwaarts de verkennende cavalerie
kunnen volgen om iets voor Gr aankomende, reeds het resultaat der
verkenning te vernemen. En daar infanterie 60 M. in de minuut
aflegt (zie blz. 24 van het voorschrift op den velddienst voor het
Ned. Ind. Leger) moet zelfstandig verkennende cavalerie dus minstens
1500 M. d.i. een paal de colonne voorafgaan, om deze buiten het
vijandelijk vuur zonder tijdverlies bericht te kunnen doen toekomen.
Wil dus een colonnecommandant den minimum afstand bepalen, waarop
zelfstandig verkennende cavalerie de colonne moet voorafgaan, dan
heeft hij daartoe de volgende formule:
Is dan ook de afstand, waarop de toevalstreffers invallen 1000 M,,
de snelheid van cavalerie de draf en de tijd voor de verkenning be-
noodigd 15 minuten, dan gaat (1) over in:
Toetsen wij de formule eens aan grootere afstanden en meerder
benoodigden tijd en nemen wij aan dat de toevalstreffers reeds in
vallen op 2000 M. en dat de cavalerie 25 minuten voor de verkenning
noodig heeft, den hebben wij alzoo:
-j- tijd verkenning
afstand toevalstreffers
snelheid cavalerie
X 60 M. (1).
2 x 2000
V 200
of 2 paal.
25 60 M. of 2700 M., d. i, in ronde cijfers 3000 M.