126 voet werd verklaard, en alzoo, zonder de beenen te bruisen of de schouders te verdraaien, en altijd het hoofd rechtuit houdende (1), blijven doorgaan. De onderwijzer moest nu en dan door tellen de tijdmaat aangeven (van 76 passen in de minuut). Om de goede houding van het lichaam en de regelmatigheid van den pas te beoordeelen, moest hij zich dikwerf 12 of 15 passen voor en met het gezicht naar den recruut plaatsen. Als hij dan geen zolen zag, geen beweging in de schouders noch waggeling in het bo venlijf bespeurde, kon hij zich verzekerd houden, dat de grondbe ginselen goed werden nagekomen. Moest het onderwijs, dat in beginsel individueel was, door gebrek aan onderwijzers b. v., aan hoogstens drie of vier man tegelijk wor den gegeven, dan werden deze met één pas tusscheDruimte naast el kaar gesteld en behoefden zij zich niet over de richting te bekomme ren, daar het middel om gericht te blijven, gerekend werd gelegen te zijn in de gelijke lengte en snelheid der passen. Naast dezen gewonen pas, had men toen nog den gezwinden pas, die aan de recruten werd onderwezen, nadat zij behoorlijk bedreven waren in de houding van het lichaam, de beginselen en het werk tuigelijke van den pas en het dragen van het geweer. Ze werden bij dat onderwijs opgesteld op één gelid, arm aan arm de klassen waren 5 tot 9 man sterk. De gezwinde pas had dezelfde lengte als de gewone pas doch eene snelheid van 108 in de minuut. Hij werd uitgevoerd naar dezelfde grondbeginselen als de gewone pas, „maar, dewijl het voortstootende van dezen pas de manschappen aanzet om elkander los te laten en de regelmatigheid in de houding enz. te verwaarloozen, zoo moest de onderwijzer er zich op toeleggen, dat al de regels voor den gewonen pas voorgeschreven, ook bij den gezwinden pas werden nagekomen." De gezwinde pas werd aanvankelijk langzamer dan voorgeschreven was verricht, om, naarmate de recruten de grondbeginselen beter be grepen en nakwamen, te worden versneld tot 108 in de minuut. (1) „Omdat deze houding het verdraaien der schouders belet en den man vierkant „doet maroheeren."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 137