heid duivenboonen en wikken in het volgend jaar uit Nederland
verzonden.
Opmerkelijk ia het, dat ook in Europa omtrent de meest geschikte
voedingsmiddelen nog veel verschil van opinie bestaat. (1) Althans
vrij wel in strijd met wat vorengenoemde Vereeniging aanbeveelt,
zegt eene andere:
Wat het voedsel der duiven betreft, dient het volgende: wan
neer de duiven jongen hebben, gebruiken wij paardenboonen, het
geen het meest bevorderlijk is voor de z. g. lactatie. In den regel
„gebruiken wij kleine inlandsche tarwe, zelfs bij kleine wedvluchten
„wanneer echter de duiven groote wedvluchten moeten maken, is
„onzer erachtens, kleine Turk-sche tarwe het voedsel, dat het meest
„hardt: men zie echter toe, dat men gave tarwe koope zonder blauwe
„vlekken, slechte maïs is voor duiven even nadeelig als bedorven
„haver voor paarden
Eigenlijk was er hierdoor een reden te meer om proeven te nemen,
ten einde ook gegevens voor Indië te verkrijgen omtrent de meest ge-
wenschte voedingswijze en den invloed daarvan op het gehalte van
de postduiven.
Omstreeks half Mei 1891 werd zoowel bij het Korps Genietroepen
te Malang, als bij het detachement te Atjeh een aanvang met de
gewijzigde voeding gemaakt.
Gedurende de eerste maanden werd bij het Korps opgemerkt, dat
de duiven, die uitsluitend met Europeeschen kost werden gevoederd,
niet in staat waren hunne jongen groot te brengen, omdat in den
krop geene of onvoldoende melkafscheiding plaats vond; althans
toen eenige broedende duiven enkel met duivenboonen en wikken
werden gevoerd, stierven in eene week elf jongen van 4—14 dagen oud.
Langzamerhand begon men dan bok rijst en maïs toe te voegen
en werd het dagelijksch ration later vastgesteld op ongeveer
2 cL. duivenboonen
1 cL. wikken
10 gram rijst
7 gram maïs.
(1). Zie o. m. Sylvaan Wittouck. De duivenliefhebberij.