131
der schouders en het houden van het hoofd in de richting.
Tegelijk, deed men echter afstand van de langs het lichaam na
tuurlijk afhangende armen en handen, want deze moesten nu ook
bij den gewonen pas ongedwongen worden bewogen.
Het bepaalde betreffende den vermelden pas bleef onveranderd,
alleen werd de door recruten te doorloopen maximum afstand in
Meters uitgedrukt.
In den looppas kwam verandering. Hij kreeg eene lengte van
80 a 100 cM. en eene snelheid van 165 a 175 in de minuut, tot
een maximum van vier minuten looppas, vijf minuten gewone pas
en weer vier minuten looppas (1).
Eene van de meest voor de hand liggende conclusiën die men uit
de lezing van het voorafgaande overzicht kan trekken, is wel deze,
dat men sedert tal van jaren onafgebroken de meening heeft ge
handhaafd, dat de infanterie zich in 1855 en zelfs in 1869 opmarsch
enz. nog altijd te langzaam voortbewoog.
Het toen aangegrepen middel tot verhooging van de marschsnel-
heid door pasverlenging en pasversnelling in Nederland en alleen
pasversnelling in Indië, bleef sedert onaangetast.
In de wijze van pasuitvoeriDg daarentegen werden opvolgend ver
schillende meeningen gehuldigd, die tot eindresultaat hadden dat men
thans in Nederland bij de uitvoering van den gewonen pas weder
vrij wel tot het reglement van 1855 is teruggekeerd.
De in 1855 overbodig geachte versnelde pas en looppas bleven
na hunne invoering gehandhaafd.
Alvorens over te gaan tot eene beoordeeling van de richting,
waarin men na 1855 heeft gewerkt en van de resultaten, waartoe
men thans in Nederland en in lndië is gekomen, dienen wij eerst
een blik te slaan in de theorie van het staan, van het gaan en van
het loopen. Ik doe dit hoofdzakelijk aan de hand van de op het
stuk van recrutenaf'richting zeer interessante opstellen van den Heer
van Aken, voorkomende in het Militair Blad van 1890, blz. 98 v.v.,
en het Militair Weekblad 1893, blz. 48 v.v.
(1) Deze getallen worden In volle wapenrusting: 2 min. looppas, 5 min. gewone
pas en 2 min. looppas.