135 Yerder zegt hij, dat het voor de uitvoering van groote passen, voor- deelig is om de knie van het actieve been een oogenblik vóór het neder zetten er van (1) te strekken, want dan maakt men dit been langer. Bij het maken van kleine passen is die kniestrekking niet alleen onnoodig, maar zelfs schadelijk, omdat men dan daarbij het lichaam telkens sterk moet opheffen, welke vertikale beweging van den romp geheel zonder nut is voor de voorwaartsche beweging van het lichaam, en een zeer nadeeligen invloed uitoefent op de ademhaling. De armen moeten volgens Weber, Boehme e.a. bij het natuurlijke gaan vrij slingeren, waardoor de romp in evenwicht wordt gehouden zonder dat daarvoor spierwerking noodig is. Men bespaart daar door kracht. De natuurlijke paslengte is bij een bepaalde hoogte van het bekken boven den grond afhankelijk van de lengte der beenen. Wil men den pas dus langer maken, dan moet men het bekken dichter bij den grond brengen, waardoor de verhouding tusschen beenlengte en bekkenhoogte gunstiger wordt. Men verkrijgt dit door het voor- overbrengen van het bovenlijf. Bij het gaan met den looppas wordt het actieve been meer gebogen dan bij het langzame gaan. Het werpt door plotselinge strekking den romp ook verder naar voren, waardoor de slingerbeweging ver groot wordt met den afstand waarover het zwaartepunt gedurende die beweging verplaatst werd. Men voert den looppas gemakkelijker uit naar gelang hij veer krachtiger is. Het bovenlijf moet daarbij wat voorovergebogen zijn, om het zwaartepunt gemakkelijker te kunnen verplaatsen. Het groote nadeel van den looppas blijft echter altijd gelegen in het daarbij noodzakelijk sterke opheffen van den romp. Tusschen paslengte en passnelheid bestaat een zekere verhouding bij het natuurlijke gaan, zoowel met den gewonen- en den versnel den-, als met den looppas. Deze verhoudingen, die door de gebroeders Weber nauwkeurig zijn vastgesteld, kunnen ook volgens Vierordt, door willekeurig ingrijpen slechts zeer weinig worden gewijzigd. Men heeft zich in de verschillende legers uit den aard der zaak Dl. I, 1895. 10 (1) En dua niet al dadelijk bij het yooruitbrengen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 146