153
Met opzet spreek ik alleen van den toelatingsleeftijdniet van dit
tweede punt in het schrijven van den Minister van Dedem, dat ander
zijds de leeftijd, waarop de pupillen in het leger overgaan, moet wor
den vervroegd. Want over dit laatste matig ik mij geen oordeel aan
dit laat ik gaarne ter beslissing over aan de militaire deskundigen.
Maar des te meer waarde hecht ik aan den toelatingsleeftijd, omdat,
naar het mij voorkomt, daarin de hoofdoorzaak zit van den bedroe-
venden toestand, die te Gombong nu reeds zoo lang heerscht.
Ik hoop daarom van den Minister een bevestigend antwoord te krijgen
op mijne vraag. En is dit het geval, dan hoop ik tevens, dat hij zijn
aandrang bij den Gouverneur-Generaal tot spoedige afdoening desnoodig
nog sterker en nog klemmender zal herhalen, opdat eindelijk geschiede
wat reeds in 1891 in deze Kamer werd verlangd. Wij hebben hier
een voorbeeld, hoe langzaam dringend noodige verbeteringen tot stand
komen. Want hier geldt het eene zaak, die toch betrekkelijk niet zoo
moeilijk te regelen is; en niettemin zullen wij van geluk spreken,als
zij in 1895 haar beslag krijgt, vier jaren nadat zij ampel aan de orde
werd gesteld. Zeker, veel tijd is er noodig om zulke dikke paperassen
samen te stellen, als op de griffie zijn te raadplegen, afkomstig van
een vorigen legercommandant. Ongelukkigerwijze bewijzen zij wel,
dat de paperassenmolen in Indië geducht maalt; maar niet,
dat, hetgeen hij aflevert, overeenkomstig den daaraan besteden
tijd is.
Dat deze zaak bespoedigd worde, dunkt mij, is noodig, vooral om twee
redenen want den militairen kant der quaestie, ik herhaal het, laat ik
buiten bespreking, omdat ik daarover niet genoegzaam oordeelen kan.
Vooreerst dan dring ik aan op bespoedigiug, omdat te Gombong eene
schandelijke geldverspilling plaats heeft. In het Voorloopig Verslag is
het duidelijk genoeg aangetoonddaargelaten de officieren en onderwijzers,
een toeziend personeel zóó groot, dat één man komt op elke 3 pupillen
iedere pupil, hoewel hij in den regel nog slechts gewoon soldaat wordt,
ruim f 3000 kostend aan het Gouvernement. Op eene andere plaats
van de Memorie van Antwoord schreef de Minister, dat, „waar zulks
geraden blijkt, het Opperbestuur hier te lande niet in gebreke zal blijven,
zelf het initiatief te nemen tot bezuiniging in de Indische staathuis
houding". Welnu, indien ooit zoodanig initiatief geraden is, indien