159 staande uit wachtdoen en traosportloopen, zelfs in de dagen der vele gevechten, nagaat, dan komen onwillekeurig die mooie woorden van de couranten en tijdschriften in die „bange dagen voor het Korps" weer voor den geest, waarin gesproken werd van een gedisciplineerd geoefend korps, terwijl op Lombok hun geen enkelen dienst werd opgedragen, waarin die geoefendheid kon worden benut; waar zij geroemd werden als goede schutters en geen schot mochten lossen, waar zij fliuk werden genoemd, maar geen Baliër te zien kregen. De Marinier aan boord heeft een geheel andere roeping dau de schepeling. Hij is opgeleid te Amsterdam als Infanterist en als niets anders. Met de nautische vakken heeft hij niets te maken; als hij nog eens iets moet verrichten dat niet direct tot zijn werk behoort, wordt hij onhandig genoemd, en dit is duidelijk, omdat hij niets van dien aard leert. Maar de Marinier denkt daarbij, wacht maar, als we aan wal zijn en voor den vijand, dan ben ik jelui de baas, dan zullen wij toonen wat wij kennen, dan zijn we in ons element. En welk een schoone gelegenheid bood Lombok aan, voor de Mariniers der landingsdivisie, om dat te doen. Maar men oordeelde het beter de Mariniers als Infanteristen gelijk te stellen met matrozen en stokers, meerendeels weinig geoefend in de infan- terie-exercitiën (en waaronder men zelfs menschen vindt die nooit een geweer hebben afgeschoteu) met hen werden gevormd tot sectiën, waarvan het kader gedeeltelijk uit scheepsonderofficieren (waaronder bootslieden, somtijds een zeilmaker of le stoker) bestond, allen zeer verdienstelijke menschen in hun vak, maar door hun totaal gemis aan oefening niets vaard in de gelederen. Waar blijven nu die ver dienstelijke Mariniers en waar de verdiensten van het Korps? Het is hard voor hen, met ongeoefenden te worden gelijkgesteld en zooals tijdens deze expeditie is gebleken, te weinig geoefend te worden geoordeeld, om in de voorste liniën te mogen meevechten. Op deze wijze zou een Marinier tot het besef moeten komen, dat hij voor niets nut is, want aan boord is hij voor vele dingen niet te gebruiken en aan wal voor de hoofdzaak ook niet. Zoo'n man schaamt zich voor zijn collega-vakman van de landmacht, die hem wel als niet-mondig moet beschouwen om mede te strijden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 170