6
dat het opwoog tegen de nadeelen aan de uitzending, opbewaring
en hoogere kosten verbonden.
Daarom werd besloten van verdere proefnemingen met Euro-
peesch voeder af te zien en het menu van de duiven voor den ver
volge bepaald op rijst, gaba, djagoeng, e. d. g. Hierbij zij nog
aangeteekend, dat de ondervinding in Indië maïs als een uitstekend
voedsel had doen kennen; doordat het hier altijd verseh en van
goede qualiteit te krijgen is, werd het vermoedelijk nimmer oorzaak
van ziekten en kwalen, die de duiven verslappen of leidde het tot
bijzondere vetwording der dieren.
In de tweede plaats dient melding te worden gemaakt van de
proeven, welke genomen werdeu om Inlandsche duiven voor den
postduiveudienst af te richten en door oordeelkundige kruising een
ras te kweeken dat beter dan Europeesche duiven tegen het klimaat
bestand zoude zijn, zonder zijne goede eigenschappen te verliezen.
De tesultaten van de proeven, met Inlandsche duiven te Willem I
genomen, waren, althans op de kortere afstanden, niet ongunstig;
voor deze proeven waren 13 koppels duiven van goede Soort bestemd,
welke duiven, na geruimen tijd behoorlijk verzorgd en gevoed te
zijn, op verschillende afstanden van hun hok werden opgelaten. Het
was daarbij eigenaardig op te merken, hoe die duiven min of meer
de fatsoenlijke gewoonten van postduiven aannamen; bij de eerste
vluchten wilden de dieren hunne reismanden niet verlaten of keer
den daarin terug, dan wel verspreidden zich op de meest ordelooze
wijze en dwarrelden in allerlei richtingen rond later vlogen ze da
delijk uit de manden op, vlogen gezamenlijk in eenige kringen rond
en gingen dan gemeenschappelijk in de goede richting weg. Op
korte afstanden beneden 20 EM. bleven de resultaten voorloopig
gunstig en werd zelfs de reeds vroeger genoemde snelheid van 1665 M.
bereikt. Dat in deze de verwachtingen al dadelijk niet hoog ge
spannen mochten zijn, is duidelijk; men moest zich al tevreden
stellen indien verbetering merkbaar werd. De toenmalige Chef van
den postduivendienst zegt daaromtrent:
„Vooreerst bedenke men, dat de duiven, waarmede de proeven
„begonnen werden, waren gewone Javaansche duiven, in hunne jeugd
„door de eigenaars bijna niet verzorgd, slecht gevoed en daardoor