174
studie over den 3den Javaanschen Successie-oorlog getoond heeft, dat het
schrijven eener geschiedenis gerust aan hem kan worden toevertrouwd en
dat nog altijd uit eene bestudeering van den Java-oorlog voor den officier
veel leerrijks te putten is.
Dit in aanmerking nemende, verdient het werk van den heer Louw
ontegenzeggelijk eene warme aanbeveling. Uit den aard der zaak heeft
hij alle omstandigheden, die tot den Java-oorlog aanleiding hebben gegeven,
in een veel helderder licht kunnen plaatsen dan de schrijvers over dien
krijg vóór hem, terwijl de volle beschikking der archieven hem in staat
stelden om ook de krijgsverrichtingen breedvoeriger en nauwkeuriger te
behandelen dan Weitzel, De Stuers, Hageman, Nahuijs e. a., die dat
voordeel misten. Dat hij van deze gunstige omstandigheden meesterlijk
partij heeft weten te trekken, daarvoor behoeft men het werk slechts te
lezen om er overtuigd van te zijn.
Bovendien vindt men er het ontstaan van den Java-oorlog, ook volgens
de Javaansche bronnen, breedvoerig in beschreven, wat natuurlijk voor
den onpartijdigen beoordeelaar van veel gewicht is, terwijl er een flink
uitgewerkte schets van den toestand van het Ned. O. I. Leger van 1816/30
in voorko 't, die op zich zelf reeds alle aandacht verdient.
Het eenigste wat wij in het werk bejammeren is, dat de schrijver zich
niet heeft kunnen bepalen tot het schrijven der geschiedenis zooals zij
daar voor hem lag, maar zich ook tot critiek genoopt heeft gezien.
In zijne voorrede verantwoordt hij deze handelwijze op de volgende wijze.
„Wij Nederlanders houden van didactische geschriften; wij verliezen
„'t nut eener zaak zelden uit 't oogal genietende wenschen wij ook te
„leerenwij meenen het ernstig als wij de geschiedenis de leermeesteres
„der volkeren noemen. Wil zij dat zijn dan is critiek onvermijdelijk,
„n.l. die critiek, die naar waarheid en de waarde der gebeurtenissen
„zoekt en aantoont welke feilen men maakte, ten einde ze te doen vermijden
„in de toekomst."
Wij stemmen hier volkomen mede in, mits de persoon die de feilen
aantoont en onzen wensch om te leeren bevredigen wil, iemand is die in
deze de bevoegdheid heeft om als onderwijzer op te treden; doch dit kan
van den schrijver, die eenen gewonen cursus voor officier heeft gevolgd
en zoowel op politiek als krijgskundig gebied nog geene gelegenheid
heeft gehad om eenige ondervinding op te doen, niet worden gezegd.
O. i. had hij zich daarom moeten bepalen tot het zoo duidelijk en onpar
tijdig mogelijk beschrijven der verschillende gebeurtenissen, het aan de
lezers overlatende om zelf de noodige gevolgtrekkingen te maken.