193
als marschpas te groot is voor het overgroote deel der Inlanders,
en waarschijnlijk juist van pas is voor de Europeanen,
3e. dat de Europeesche passen van 75 cM. vrijwel de daarbij
volgens de gebroeders Weber behoorende snelheden bezitten,
4e. dat dit in 't geheel niet gezegd kan worden van de Duitsche
en Zwitsersehe 80 cM. paseen, die dan te langzaam zouden zijn,
5e. dat dit mede niet kan gezegd worden van den Indischen
65 cM. pas, die voor den Europeaan te vlug zoude wezen,
6e. dat de verhouding tusschen lengte en snelheid bij de oude
Indische en de oude Nederlandsche marschpas vrij wel overeenkomstig
die opgave was, en
7e. dat de tegenwoordige Fransche en Engelsche marschpassen
te langzaam zouden zijn voor hunne lengte
Uit de opmerking sub le zoude men kunnen afleiden, dat de
mensch er door oefening wel degelijk toe gebracht kan worden om
zijn natuurlijken pas beduidend te verlengen, iets wat van zeer veel
belang is voor het vlug afleggen van afstanden, want bij eene marsch-
srelheid van 100 pas in de minuut, krijgt men rekenkundig bij ver
lenging van 10 cM. per pas reeds 3 KM. winst op een marsch van 5 uur.
De door oefening verlengde exercitiepas wordt echter bij het gaan
in marschtenue weer aanmerkelijk bekort, zoodat de normale militaire
marschpas wel niet heel veel grooter zal kunnen zijn dan de natuur
lijke pas van den burger en zeker niet vlugger, want, zooals we
te voren zagen, dwingt de belasting nog eerder tot langzamer gaan dan
tot het maken van kleinere passen
De vlugge pikolpas van den Inlander pleit oogenscbijnlijk niet
voor deze meening, doch ik onderstel dat de reden daarvan moet
gezocht worden in het zwiepende van den dan gedragen last, waar
mede de pas in tijdmaat moet blijven. De Inlander, die pikolt,
moet zijn pas eerder regelen naar de wijze, waarop hij zijn last draagt,
dan naar het gewicht er van.
De groote moeilijkheid van het bepalen van den meest gewenschten
Indischen marschpas is gelegen in de geheel verschillende eischen, welke
Europeanen en Inlanders aan het gemakkelijk marcheeren stellen.
De Europeaan wil een langzamen en betrekkelijk langen pas, de
Inlander een korten en betrekkelijk vluggen pas.