195
zoodra de snelheid tot 115 in de minuut wordt verminderd.
Inlanders in marschtenue maken echter geen passen van 65 cM.
Men beult ze reeds af als men die paslengte eischt, en zeer zeker als
men die tot eene snelheid van 115 in de minuut zou vorderen.
Om de marschsnelheid van het voorschrift op den velddienst te
behalen, zoude men evenwel niet minder kunnen eischen dan 110
passen van 60 cM. in de minuut.
Vergelijkt men dezen pas met de Fransche en Engelsche militaire
marschpassen van 90 X 66 en 75 x 75 cM. (1) in de minuut, dan
moet zij voor Indië wel niet te groot, maar toch zeker te snel
geoordeeld worden.
Van den Engelschen marschpas nu wordt (volgens den Heer van
Aken) door Dr. Mareq gezegd, dat hij de Engelsche soldaten in staat
stelt om met de geringste krachtsinspanning den grootsten afstand
af te leggen.
Dezen eisch nu kan men voor bijna alle Indische oorlogsmarschen
als overwegend beschouwen. Niet vragen dus, hoe legt men het
vlugst de 18 KM. van den normalen marsch af, maar wel, hoe
marcheert men met de minste inspanning, hoe lang kan men dat
volhouden, welken afstand kan men dus in één dag met de minste
vermoeienis afleggen?
De paslengte en passnelheid, die dit veroorloven, geven dan den
norma'en marschpas, den „gewonen pas" voor de Indische infanterie
Dien pas moet een marcheerende troep onder normale omstandig
heden uit zich zelf aannemende manschappen moeten zich aan de
uitvoering daarvan wennen. Even goed als de overige oefeningen
van den velddienst en de gevechtsoefeningen „op den oorlog" moeten
gebaseerd zijn, moeten ook de marschoefeningen in het garnizoen ge
trouwe afspiegelingen zijn van de marschen in den oorlog, alleen
ze moeten niet zoover worden uitgestrekt dat zij vallen binnen de
rubriek der „buitengewone" oorlogsmarschen.
En als men nu in den oorlog normaal niet meer dan 60 M. in de
minuut maakt, waarom zal men het dan in tijd van vrede gaan doen
Nog eens zij het gezegd: oefening in het marcheeren moet in
(1) Opgave van den Heer van Aken.