255
aan de Staten-Generaal werden ingediend, terwijl „de ontwerpen van
Crimineel Wetboek en van een Reglement van discipline voor het
krijgsvolk te lande nader (werden) gesteld in handen der Commissie
die dezelve heeft opgesteld, ter fine van herziening en nadere redactie,
waarbij speciaal bet infligeeren van corporeele straffen, als nimmer
hier te lande geheel in onbruik geweest zijnde, met het systema der
overige straffen moet worden in verband gebracht en ook, voor zoo
veel betreft de discipline, op het geven van stokslagen, als eene zoo
't schijnt niet ongepaste straf, regard is te slaan".
In dit stadium van voorbereiding onzer militaire strafwetten vinden
we het licht, dat wij zoeken. Zoowel het ontwerp-Crimineel Wetboek
voor de zeemacht, als dat voor de landmacht, zooals het door de
commissie was samengesteld, bevatte toch een „Tweede Titel", die
niet in onze Crimineele Wetboeken is opgenomen, ten opschrift
hebbende: „Yan misdaden en derzelver toerekening". Die titel hield
bepalingen in omtrent de algemeene beginselen van strafrecht. Daarin
stond uitgedrukt, wat men had te verstaan onder misdaad, opzet,
schuld, daders, enz., en daarin vond men in art. 20 van beide ontwerpen:
„De pogingen tot misdaad moeten niet met de gewone straf op de
misdaad gesteld gestraft worden, maar met eene lichtere, naarmate
zij gevorderd zijn, ten ware de wet in eenig bijzonder geval de straf
op de poging uitdrukkelijk bepaalt"; en in art. 21: „Die uit eigen
beweging van het volbrengen eener misdaad afziet, moet nog lichter
gestraft werden."
De commissie, die de ontwerpen gemaakt heeft, had dus eene
algemeene bepaling opgenomen omtrent de strafbaarheid der poging
van alle misdaden, ook van die, genoemd in art. 99 en 100.
Yan Maanen, de Eerste President, teekende bij dit hoofdstuk van
het Crimineel Wetboek voor de zeemacht aan
Deze geheele 2e titel zoude misschien, niet zonder grond, wat te veel
wetenschappelijk kunnen geoordeeld wordenik zie echter in het behoud
van dien titel in een Militair Wetboek geene groote zwarigheid. In alle
gevallen geloove ik, dat art. 17 (nu art. 13), 23 (wie als daders beschouwd
werden in het Crimineel Wetboek voor de zeemacht niet opgenomen),
24 (nu art. 14) van groot belang zijn; maar ik oordeele het best den
geheelen titel te behouden.