260 diende ons onze geheele Wetgeving met het Wetboek van Strafrecht in overeenstemming te brengen; art. 91 daarvan schreef voor, dat de daarin vastgestelde bepalingen betreffende de algemeene beginselen van strafrecht ook toepasselijk moesten zijn op feiten waarop bij andere wetten of verordeningen straf was gesteld, tenzij de wet anders bepaalde en ziet, in plaats van de algemeene strafbaarstelling der poging in ons Crimineel Wetboek over te nemen, daardoor eene vroeger gemaakte fout te herstellen en de rechtspraak logischer te maken, handhaafde men met eenige wijziging een voorschrift, hetwelk berustte op den Code Pénal en niet in overeenstemming was met den geest van het Crimineel Wetboek. In het Militair Blad van 31 Juli en 15 Augustus 1884 heb ik vóór de behandeling der Invoeringswet op deze en andere leemten, zoomede op bepaalde fouten in de voor het militair recht voorgestelde bepalingen gewezen. Niemand heeft er notitie van genomen. In het verslag van de Commissie van Rapporteurs, uitgebracht onder dagteekening van 12 Februari 1886, werd alleen gevraagd! om de in de militaire strafwetten voorgestelde wijzigingen in één artikel op te nemen, aan welk verzoek de Regeering voldeed. Bij de openbare behandeling in de Tweede Kamer gelukte het den 9en Maart 1886 den toenmaligen majoor Rooseboom, die eerst na het onderzoek dier wet in de afdeelingen lid der Volksvertegenwoordiging geworden was door het voorstellen van een reeks van amendementen althans de bepaalde fouten uit de wet verwijderd te krijgenmaar de amendementen die betrekking hadden op de leemten, wier wegneming hoogst wensche- lijk was, o.a. ook op de strafbaarstelling van de poging, werden èn door de Regeering én door de Commissie van Rapporteurs bestreden, waarna hij het raadzaam oordeelde, ze niet aan stemming te onder werpen. Niemand kende ons militair recht en dus niemand kon de voorgestelde wijzigingen overzien. Zoo bleef de bepaling omtrent de poging in den zin van den Code Pénal bestaan en zoo is sinds dien tijd de militaire rechter al weer acht jaren langer verplicht geweest met gewrongen uitlegging der wet te trachten den schuldigen aan poging tot feitelijke insubordinatie eene aan het misdrjjf evenredige straf toe te deelen. In Indië handhaafde het Koninklijk besluit van 19 December 1889 eveneens den bestaanden toestand.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 271