269 de gelegenheid ontnomen zien om een goede geschiedenis te schrijven (hetgeen anders 't zijn zijn eigen woorden gerust aan mij kan worden toevertrouwd), ergohij wenscht een slechte geschiedenis De tiende alinea wil ik liever onbesproken laten. De bedoeling, welke er in verscholen ligt, zal een ieder opvallen. Ik eindig, Mijnheer de Redacteur, met er op te wijzen, dat de zuur zoete loftuitingen in de beoordeeling voorkomende, zeker voor niemand het feit zullen kunnen verhelen, dat des beoordeelaars uitspraken, op zijn zachtst genomen, ondoordacht moeten worden geheeten, en dat het geheele stukje, ondanks die vleiende opmerkingen, van weinig welgemeende waardeering getuigt, iets wat ik in een militair tijdschrift allicht anders had mogen verwachten. Men zal mijne verzekering zeker wel willen aannemen, dat het mij niet om complimentjes te doen is, maar een ander uiterste is het, van een werk als het mijne, waarin zoo vele en zoo allerlei zaken op Indisch militair gebied worden besproken, zich af te maken door het verkondigen van een paar algemeene phrasen en van eenige uitspraken, die nog niet eens den toets der critiek kunnen doorstaan. Zulk werk blijft ver beneden hetgeen men van een recensent mag ver wachten. Daarom geachte Heer Redacteur geef ik U ten slotte in overweging om, wanneer er weder eens een krijgsgeschiedenis ver schijnt, belangrijk genoeg om Uwe welwillende aandacht te trekken, een beter voor zijn taak berekend recensent te kiezen. U bij voorbaat dank zeggende voor de plaatsing dezer opmerkingen heb ik de eer te zijn Achtend, TJw dw. dr., F. Louw. Batavia19 Februari 1895.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 280