294 heeft dat de intendant moet zijn leger verpleger in den vollen zin des woords, en dat het niet aanging van de intendanten agenten van het Departement van Oorlog in zake comptabiliteit te maken, wordt niet door den Heer de Sauvage weêrlegd! Het geheele betoog van dien spreker ten gunste van eene ver- eeniging der comptabiliteit met den verpleegdienst, komt ons uiterst zwak voor. De °Pmerhing dat indien de intendant geen administratieve bemoeie nis meer had, zijn naam veranderd moest worden, doet al heel weinig ter zake. Wil men met alle geweld de administrateurs van het leger uitsluitend intendanten noemen, soit, men betitele de verpleegof- ficieren dan anders, alleen men make hen niet tevens administrateurs indien men goede voor hun taak berekende verpleegofficieren wil hebben Verder achtte de spreker van 27 April 1894 het een gelukkige omstandigheid, dat de intendance in vredestijd naast de legerverple- ging een werkkring in de comptabiliteit vindt, omdat: „Wanneer toch eenmaal de noodige voorbereidingen voor den oor logstoestand van de intendance gereed zijn, dan vereischt de ver pleging van het leger in tijd van vrede van dit dienstvak niet meer „zoo vele zorgen, dat men daarvoor alleen een uitgebreid personeel „in dienst zou kunnen houden." M. a. w. dus, in dat geval zou de comptabiliteit dienen om eenige ledige uren, die den verpleegofficier overblijven, aan te vullen; het feit is echter dat die comptabiliteit, die hier als 't ware als nevenzaak wordt voorgesteld, zoo overwegend hoofdzaak is bij onze intendance, dat wij niet vreezen van overdrijving beschuldigd te worden, als wij verklaren, dat nu aan den verpleegdienst al zeer weinig aan de voorbereidingen tot den oorlogstoestand nagenoeg niets kan worden gedaan. Dit alles zou veel aanleiding kunnen geven tot den zonder lingen toestand dat de intendance, door haar voor ander werk geheel in beslag te nemen, belet werd iets te doen aan de voorbereidingen tot den oorlogstoestand. En den gulden tijd te beleven dan waarschijnlijk met den Generalen Staf te zamen dat op het gebied der voorbereiding niets meer te doen zal zijn, zal voorloopig nog wel tot de vrome wenschen blijven behooren

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 309