28
schrijver, dunkt mij, waar hij zijn streven naar eenvoud releveert, nog
wel wat meer op den man af de zaken bij hun naam hebben genoemd.
Het is trouwens een bekend nationaal zwak van de Duitschers, 't
welk zij in de wetenschap (welke ook) zelden geheel op zij kunnen
zetten, om hunne denkbeelden te omsluieren. Mij is dan ook bekend
dat velen Plinzner erg diepzinnig vinden, maar dikwijls is dit dan
toch overdreven en vindt deze opvatting vermoedelijk haren grond in het
feit, datlang niet weinigen, die zich voor rijden en africhting interesseeren,
alles behalve dwepen met nadenken en met studie over wat ook.
Nu, wanneer men eenmaal van meening is, dat een werk over dressuur
of over exterieur, in het algemeen een werk dat een onderwerp uit
de hippologie behandelt, absoluut geen hoofdbreken, geen studie mag
vorderen, dan late men de lectuur van Plinzner's papieren kinderen
liever geheel en al achterwege. Ik heb geenszins de pretentie Plinzner
op equestrisch gebied te critiseeren, dat zou, 's mans competentie in
aanmerking genomen, te dwaas wezen, maar het onderwerp en de
wijze waarop het behandeld wordt, boeien mij genoeg om te trachten
nut uit deze pennevrucht te trekken, waarvoor ik gaarne moeite,
studie en nadenken over heb. Mijn streven is anderen daartoe ook
over te halen.
Overigens zijn lezen, ja zelfs volkomen begrijpen en doen er twee,
waar het een onderwerp geldt als dit. Wanneer ik het boek dichtsla
en overtuigd ben er wijzer door geworden te zijn, wat toch zeker geen
kwaad kan, dan denk ik: nu moest ik het alles kunnen toepassen
ook, dan was ik als ruiter een heel eind verder. Aan den anderen
kant zijn er zeker, met name in Nederland, verscheiden corypheeën
op het gebied van rijden, die zich niet vermoeien met Plinzner of
wien ook te bestudeeren, die rijden als een scheermes, om een populaire
uitdrukking te bezigen, en die hun schouders ophalen over degenen
die, zooveel minder ruiter zijnde, zich verdiepen in studie over
rijkunst. Hun standpunt, menschelijk begrijpelijk, is echter onjuist.
In de eerste plaats mijn oprechte hulde voor hun gave, schoon wel
voor een goed deel ontwikkeld maar zeker weinig minder aangeboren,
maar na die hulde zou ik hun toch willen toevoegen dat zoo zij studie van
werken als dit voor zich zelf niet behoeven, die studie niettemin vrucht
dragend zou kunnen wezen voor anderen bij hun onderricht. Zooals