346
als veldprediker, den volijverigen secretaris van de Leger-Onthouders-
Vereeniging, die daarin in uw belang met zooveel goed gevolg is
werkzaam geweest, dat het voor mij gemakkelijk is uit mijn volle
hart een woord tot u te spreken over het goede en verstandige pad,
dat gij gekozen hebt en onder zijne leiding volgt.
Zelf ben ik geen geheel-onthouder, maar misschien ben ik, als
iemand, die buiten dit uw kader staat, des te minder belemmerd om
vrij mijn gevoelen te uiten, waar niemand mij verdenken kan, dat
ik als een partijdige en bevooroordeelde spreek, wanneer ik het
goede vermeld, dat door uwe Vereeniging voor ons koloniaal leger
is tot stand gebracht.
Wat ik u te zeggen heb, zal ik inleiden met u een en ander mede
te deelen uit het jaarverslag van den secretaris over het jaar 1893—'94.
De vele voortreffelijke uitkomsten, daarin vermeld, zijn oorzaak, dat
ik, op dezelfde voorwaarden als mijn voorganger, met veel genoegen
het presidentschap der Vereeniging heb aanvaard.
Gedurende het afgeloopen genootschapsjaar is het aantal ledea op
de rol met niet minder dan 4,014 toegenomen. Dit maakt, dat het
geheele getal leden tot 22,369 geklommen is, zoodat thans bijna het
derde van het Britsch gedeelte van ons Indisch leger geheel-onthouders
zijn. Toch drukt het genoemde cijfer niet geheel juist de zuivere
vermeerdering uit, omdat niet meer zijn medegeteld wie, naar Engeland
teruggekeerd, leden bleven. Naar vroegeren maatstaf zou de ver
meerdering luiden: 4014 -J- 641 4,655.
Ten einde u aanschouwelijk te maken, in welk eene mate het aantal
leden in de laatste jaren is aangegroeid, wijs ik u op de volgende
cijfers
1889—90 13,487
1890—91
1891—92
1892—93
1893—94
15,050
16,948
18,355
22,369.
Om de werkelijke waarde van deze aangroeiende cijfers te beoor-
deeleD, is het noodig na te gaan, welke voordeelen daarvan eerstens
de leden zeiven hebben getrokken, en voorts welke voordeelen voor
de tucht in het gansche leger daaruit zijn voortgesproten. Naar