372 worden, waardoor de hoven van Solo en Djokja nu juist geen reden hadden, bijzonder met ons ingenomen te zijn. Daarentegen had de ondervinding op afdoende wijze geleerd, dat men zich veilig verlaten kon op de trouw en den ijver der Javaansche grooten, die in de Gouvernementslanden onder ons oppergezag het volk bestuurden. Geen hunner was gedurende den vijfjarigen opstand van ons afvallig geworden en allen hadden naar vermogen bijgedragen, om dien te dempen. Het tegenwoordig cultuurstelsel was pas in zijn ontstaan en de Javaan nog op verre na niet zoo ontwikkeld als thans. Het Batavia van die dagen, hoewel reeds eene belangrijke handels plaats, kon wat rijkdom en voorspoed betreft, nog in geenen deele worden vergeleken met het Batavia van onze dagen. Hetzelfde kon van Semarang, Soerabaja en andere steden worden gezegd. Toorts sprak men in die dagen ten opzichte der Javanen veel over plichten, doch weinig over rechten. Te midden nu dier omstandigheden en begrippen, redeneerde men aldus: de Engelschen, die niet geheel onbekend zijn met wat op Java voorvalt, zullen als zij daar andermaal willen landen, beginnen met te trachten geheime verstandhouding aan te knoopen met de vorsten van Solo en Djokja. Wellicht zullen zij er dan in slagen hen tot opstand over te halen. Om dezen opstand te bevorderen en tot uit barsting te brengen, zullen zij in de nabijheid der Vorstenlanden, dus in Midden-Java, voet aan wal pogen te zetten. In Midden-Java vooral moeten wij dus sterk zijn. Niettemin blijven Batavia, Semarang en Soerabaja altijd hoogst gewichtige plaatsen. Wanneer wij nu al onze strijdkrachten in Midden-Java vereenigen en de vijand niet volkomen handelt, gelijk wij onderstellen, maar er in slaagt, Batavia te nemen, dan zal ons leger ontmoedigd worden en ons aanzien in der Javanen oog merkbaar dalen. Een opstand, zoo deze is voorbereid, zal dan in de Vorstenlanden allicht tot uitbarsting komen en de vijand zou ons dan, na zich eerst in het bezit van Semarang en Soerabaja gesteld te hebben, in de binnenlanden kunnen opsluiten te midden eener muitende bevolking en terwijl hij aan niets gebrek lijdt, onzen toestand in korten tijd hopeloos maken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 389