- 379
beschouwd nog altijd, zooals zij volgens van der Wijck's inzichten
werd geregeld.
Met dit al ligt thans Batavia's citadel verscholen tusschen
allerlei gebouwen, waarmede men haar heeft omringd als een
raadsel voor een ieder, die met hare wording onbekend is.
II. De krijgsmacht, in verhand met de vermoedelijke sterkte
van den aanvaller en het verdedigingsstelsel.
Onder de Westersche mogendheden zijn er vooral twee, namelijk
Engeland en Frankrijk, waarvan een aanval op het eiland Java het
meeste zou te duchten zijn.
Beide toch hebben in het Zuiden van Azië, dus meer in de nabijheid
van Java, vrij uitgestrekte bezittingen, waarop zij zich bij eene
onderneming tegen Java zouden kunnen baseeren. Yan de overige
Europeesche staten hebben wij minder te vreezen om den grooten
afstand, waarop de expeditionnaire afdeelingen zich van hunne
operatiebasis zouden hebben te verwijderen.
Yan Engeland en Frankrijk is weer de eerste verreweg in Azië
de machtigste, zoodat wanneer wij tegen deze opgewassen zijn, wij
ook Frankrijk niet langer behoeven te vreezen.
Toen men het verdedigingsstelsel van Java begon te regelen,
schatte men dat Engeland hoogstens 25000 man, waaronder misschien
Europeanen voor eene expeditie naar Java zou kunnen afzonderen,
zonder te gelijk hun eigen bezittingen te veel van troepen te ontblooten.
Ook nu neemt men dit cijfer nog algemeen als een maximum aan,
vooral wijl het moeielijk valt te onderstellen, dat Engeland in een
dergelijk geval met gansch Europa, behalve met Nederland, op een
zeer vredelievenden voet zou staan en dat dus de uit Yoor-Indië ver
trokken troepen door andere van uit Engeland zouden kunnen
worden vervangen.
Om Nederlandsch-Indië tegen eene macht van 25000 man, met
hoop op goed gevolg, te kunnen verdedigen, rekent men 39000 man
troepen noodig te hebben, waarvan er 7000 zouden bestemd zijn
voor de buitenbezittingen, 16000 man voor het bezetten der vaste
positiën op Java, alsmede voor den politiedienst op dat eiland en de
resteerende 16000 man voor het mobiele leger.