384
uiteenloopend geweest, dat een door allen als goed erkend stelsel
nimmer bestaan heeft.
Gedurende circa 80 jaar heeft men over dat onderwerp gehaspeld,
de een wilde dit, de ander dat.
Een zekere Vlootvoogd 't is nog zoo héél lang niet geleden
meende niet minder voor de verdediging noodig te hebben dan 20
ramschepen, een ander begrootte het in staat van verdediging stellen
van het etablissement te Soerabaja wij bedoelen het marine eta
blissement op10 000 000 gulden.
De eene Legercommandant wilde den bestuurszetel te Buitenzorg
houden, de ander dien in Midden-Java, een derde in de Preanger-
Regentschappen, een vierde in Bagelen hebben.
Wilde de eene Gouverneur-Generaal alleen rekening gehouden
hebben met wat er tegen een coup de main van den vijand viel
te doen, een ander wenschte onze verdediging gebaseerd te zien op
eenen wel doordachten, volledig uitgerusten, maanden te voren be
raamden vijandelijken aanval.
Was de commissaris-generaal van den Bosch er voor den bestuurs
zetel over te brengen naar Kadoe, nabij Kajoe-Piring, de generaal
van der Wijck was voor de Vorstenlanden en wel nabij Kedjiwang
of nabij Prambanan, terwijl de generaal von Gagern Poerworedjo
beter achtte en Rochussen in het geheel van geene verplaatsing weten
wilde.
In 1853 werd ten slotte daaromtrent door het opperbestuur uit
gemaakt, dat er aan eene verplaatsing van den bestuurszetel zoolang
het vrede was niet langer moest worden gedacht en dat men dien
zetel alleen tijdelijk zou mogen verplaatsen, als er oorlog kwam.
De Gouverneur-Generaal zou dan als het zoo ver kwam maar
moeten uitmaken, waarheen hij trekken zou, naar Poerworedjo)
Djokja of Solo.
Was nu wèl uitgemaakt, dat die verplaatsing tijdelijk mocht plaats
vinden, eene andere zaak was het, om die tijdelijke beweging ook
tijdig te bewerkstelligen.
Eene tijdelijke verplaatsing in oorlogstijd toch was, althans in der
Javanen oog, eene vlucht, ze moest dus geschieden vóór de oorlog
aan de deur stond.