31
beenen van den grond en trekken zij ziek samen, dan wordt het midden
het vaste punt en brengen zij boegen en dijen bij elkander, verkor
ten of spannen de koorde van den boog en welven dus den rug (het
hout van den boog) in die mate omhoog en maken het zoo stijf en
hard, dat weinig ruiters het er op vermogen te houden en zoo ze niet
op een Australisch zadel zaten, waarschijnlijk de ruiters van het land
ook niet.
De rechte buikspier is een lange, breede, platte, zeer sterke spier,
gelegen tusschen borstbeen en schaambeen. Zij ontspringt aan de
zij- en ondervlakte van het borstbeen, grenst op de middellijn van den
buik aan die der andere zijde en eindigt gemeenschappelijk daarmede
in één zeer sterke pees aan den voorrand van het schaambeen. Een
tak van die pees echter zet zich nog verder voort tot in de heupkom
en eindigt aan het dijbeenshoofd van iedere zijde. Günther, aan
wien ik de beschrijving der spieren ontleen, (slechts de hoofdzaken
worden hier weergegeven^ zegt in „die topographische Myologie des
Pferdes" van de werking dezer rechte buikspieren het volgende: bij
iedere inspanning van het dier vormen zij, ondersteund door de beide
groote schuine buikspieren, den ondersten steun van den rugzij zijn
krachtige voortuitbrengers van het bekken ten behoeve van het voor
uitgrijpen der achterbeenen en steunen bij het opvangen van het
dier, vooral na eiken sprong, de ribben, welke de zijdelingsche steun
pilaren daarstellen van den rug. Ook van deze spieren geldt het
zelfde als van de groote schuine buikspieren, n.m. dat wanneer voor-
en achterhand van den grond zijn en zij trekken zich samen, het
midden het vaste punt wordt en gevolgelijk voor-en achterbeenen
naar elkander worden gebracht.
Alvorens de rugspieren te beschouwen, wil ik nog kort een derde
buikspier bespreken, n.m. de kleine schuine. Deze wordt bedekt door
de groote schuine, ontspringt aan den uitwendigen darmbeenshoek,
breidt zich waaiervormig over de flank uit en zendt 4 of 5 platte
pezen naar de binnenvlakten der 4 of 5 laatste ribben. Hare werking
is de ribben naar achteren en den buik tegen den wervelkolom te
trekken. Zij ondersteunt de lange rugspier bij het opheffen en
dragen van de voorhand op de achterhand (steigeren, galop op de
achterhand).