416
Bhopal (Centraal-Jndië)qoo
Bahawalpur (Punjab)3 000
Mysore- 3.000
De overige staten hebben alle een kleiner leger; er zijn er zelfs
twaalf onder, wier troepenmacht nog geen 100 man bedraagt.
Onder al de hierboven genoemde legers is dat van Maharadja Scindiat,
den vorst van Gwalior, het beste; het is vrij goed geoefend en gediscipli
neerd en bezit eenige volledig uitgeruste batterijen veld-en bergartillerie.
Sommige Inlandsche vorsten, zooals die van Gwalior, Hyderabad
en Kashmir, bezitten arsenalen, magazijnen en inrichtingen tot het
vervaardigen van geschut, wapenen en munitie. Deze inrichtingen
hebben echter weinig waarde, daar geen enkel troepenkorps dezer
staten de Imperial Defence korpsen uitgezonderd met juistheids
wapenen of met getrokken geschut gewapend mag zijn.
Toen in 1885 en 1886 verwikkelingen dreigden met Rusland,
bood de Nizam van Hyderabad en na hem vele andere Inlandsche
vorsten aan het Britsch-Indisch Gouvernement belangrijke geldsom
men aan, om die te besteden in het belang der verdediging van
Indië tegen een buiteulandschen vijand.
De Gouverneur-Generaal meende van dit aanbod geen gebruik te
moeten maken, doch verklaarde in 1889 op eene andere wijze de
hulp der Inlandsche vorsten voor eene eventueele verdediging van
Indië te willen aanvaarden, en wel in dier voege, dat een gedeelte van
de legers der voornaamste staten en vooral van die, waarvan de
bevolking door haren krijgshaftigen aard uitmuntte onder Britscbe
leiding zoude worden geoefend en geschikt gemaakt, om naast het
Britsch-Indische leger te kunnen strijden, waarbij dan de benoodigde
geweren en karabijnen (Snider systeem) en kanonnen door het Gou
vernement ten geschenke zouden worden gegeven. Toen de vorsten
zich allen met dit voorstel vereenigden, werd in 1890 met de reorgani
satie van sommige korpsen van eenige staten, voornamelijk in het
Noorden van Indië, begonnen en is men achtereenvolgens daarmede
doorgegaan. Eenige Britsche en Britsch-Indische officieren zijn aan
gewezen, om de vorsten als adviseurs ter zijde te staan, terwijl Inlandsche
officieren en onderofficieren van de Britsch-Indische korpsen bij die der
Inlandsche staten worden gedetacheerd, om als instructeurs op te treden.