BUIT. In N°. 1 van dezen jaargang levert de heer B, naar aanleiding der te Tjakranegara veroverde schatten, eene beschouwing over het buitrecht ten opzichte van roerende goederen, en komt hij tot de con clusie „dat alle op den Lombokschen vorst buitgemaakte fondsen en „kostbaarheden, benevens alle wapens, munitiën, levensmiddelen, „waarop beslag is gelegd, in vollen eigendom zijn overgegaan op den „Nederlandschen Staat, d. i. in dit geval op het Nederlaudsch-Indisch „Gouvernement." De geachte schrijver begint met te betoogendat voor een Inlandsch vorst met recht geldt „L'état, c'est moi", en dat dus de buitgemaakte schatten eigendom men zijn van den Lombokschen staat, om daarna aan te tooneu, dat, volgens de tegenwoordig gehuldigde beginselen van oorlogsrecht, vijandelijk roerend staatseigendom rechtmatige buit vormt. Ik neem de vrijheid op te merken, dat, mijns inziens, volken rechtelijke beschouwingen bij de bespreking van den Lombokschen schat weinig of geen gewicht in de schaal mogen leggen immers de beschaafde staat is geenszins verplicht zich aan de wetten (P), ge bruiken of regelen van het oorlogsrecht te houden in den strijd met eene tegenpartij, die bedoelde wetten, gebruiken of regelen niet eer biedigt. Nederland behoeft toch niet tegenover Lombok b. v. de op de Brus elsche Conferentie algemeen erkende beginselen in acht te nemen? Hier geldt de wet van wederkeerigheid,Lombok, geen beschaafde staat zijnde, zoo rust op Nederland in geenendeele de plicht, daar ginds de hier in Europa erkende wetten gebruiken of regelen toe te passen. Maar aangenomen zelfs, dat men de vraag, of de veroverde schatten al dan niet rechtmatige buit zjjn, zou mogen toetsen aan de Europeesche krijgsgebruiken, dan nog ben ik van oordeel, dat, na het gepleegd verraad, de Lombokkers weinig of geen rechten meer kunnen doen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 454