449
Zou voorts eene verovering van Nederlandsch-Indië wel zoo ondenk
baar zijn?
Dat ondenkbare in vollen vredestijd speelt grillig met de naakte
feiten, die de oorlog te aanschouwen geeft.
Ondenkbaar voor iederen Franschman met zijn „pas une pièce de
nos forteresses, pas une pouce de notre territoire" was het, dat hij
binnen eenige weken gedwongen werd twee rijke provinciën aan zijnen
vijand over te geven.
Ondenkbaar wellicht voor den Chinees zal binnen eenige weken
tijds Japan hem dwingen tot een verdrag, dat hij heden ten dage
nog als schandelijk zou brandmerken.
Bij het aanwezen nu van zooveel explosieve stof in de Europee-
sche kabinetten en van eene enkele groote mogendheid, die reden
heeft tuk op onze koloniën te zijn, achten wij het niet ondenkbaar,
dat Nederland eens op nieuw onderga, kan het zijn, volgens begeerte
van den overwinnaar, met zijne koloniën incluis.
Zouden wij dan in Nederlandsch-Indië eenvoudig hierop ja en amen
moeten zeggen? Of zou het ons meer betamen, ons met alle kracht
tegen zulk een „inslokken" te verzetten en derhalve met de daad
toonen, dat de sleutels van Nederlandsch-Indië niet in Nederland, maar
wel degelijk op Java zelf bewaard liggen
Wanneer Nederland alzoo mocht tenondergaan in de Europeesche
Statenrij, dan is het een dure plicht van eiken Nederlander, het er
slechts voor te houden, dat de verovering tijdelijk is, dat redres mo
gelijk zij.
Ons rampspoedig jaar 1795 geeft ons Nederlanders! daaromtrent
veel te leeren. Met het hiervoren bedoeld denkbeeld voor oogen,
moet Nederlandsch-Indië Nederlandsch grondgebied blijven, tot zoo
lang de overwinnaar ons in Indië niet zelf zal onderworpen hebben.
De Hollandsche vlag blijve dus te Batavia waaien, al ziet men ze
niet meer in Amsterdam wapperen.
Deze gevoelens waren die van onzen Minister van Koloniën ten
jare 1870, toen Zijne Excellentie (zie de Waal „Onze Indische Finan
ciën) aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië naar
aanleiding van het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog
schreef
Dl. I, 1895. 30