471 zooals zij beloofd hadden, de benteng op een gunstig moment aan te vallen, verklaarden, nadat de artillerie een lOtal schoten gedaan had, dat zij nu Nja-him zouden nemen. Zij gingen ook werkelijk in grooten getale voor Nja-him staan, schoten veel en schreeuwden nog meer en hielden dit vol tot hunne munitie verschoten was en zeiden toen, dat het heden niet zou gelukken, omdat er gebrek aan munitie was. Op deze wijze deden zij nog menigen aanval, natuurlijk zonder eenig resultaat en den 26en Maart was men nog geen stap verder gekomen. De artillerie had intusschen niet stil gezeten en dagelijks de vijandelijke bentengs en het tusschengelegen terrein afwisselend beschoten. Het detachement te Melaboeh was na het gevecht van Sjech Daoed spoedig op normale sterkte teruggebracht en bovendien was er den 26en Maart eene tijdelijke versterking aangekomen, bestaande uit den len luitenant der infanterie A. Koentze en 50 minderen, terwijl de 1° luitenant der artillerie Avan der Plank met twee 7 cM. berg St. A. de artillerie zoude versterken, welke gecommandeerd zou worden door den kapitein der artillerie C. W. van Hoogstraten. De majoor Segboer was den 19en Maart naar Kota Radja terug gekeerd en had de leiding opgedragen aan den kapitein van Loenen. Aangezien men nu 100 bajonetten kon bijeenbrengen, zoude onze infanterie de verschillende bentengs nemen. Den 26en Maart werd, na een voorbereidend krachtig artillerievuur, de aanval op Ma-aja ondernomen. De kapitein van Loenen bestemde voor dit doel 70 bajonetten onder zijne persoonlijke aanvoering. Deze troep werd in 4 sectiën verdeeld en oorspronkelijk opgesteld achter de Westerface van Sjech Daoed. De kapitein van Loenen geleidde zijne kleine macht tot in het suikerriet tusschen Hadji Sarong en Ma-aja; hier werden 2 sectiën als reserve opgesteld. Eene sectie onder commando van den Rn luitenant Koentze, de andere onder commando van den sergeant-majoor Hirsch N°. 25906 werden aangewezen om de Westerface te bestormen. Verscheidene paggers omgaven deze versterking. Nadat men reeds drie paggers doorgegaan was, opende de vijand het vuur van uit Ma-aja en Nja-him, dat spoedig vrij hevig werd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 488