De luitenant Koentze was de eerste die Nja-him betrad, onmiddellijk gevolgd door zijne sectie. De versterking werd verlaten bevonden. De andere sectie werd toen langs denzelfden weg eveneens de ver sterking binnengeleid. Nauwelijks hadden beide sectiën stelling genomen achter de O. en N. face, of de vijand, die wel de benteng, doch niet den omtrek verlaten had en te laat bemerkte, dat wij zijne benteng binnengedrongen waren, drong onder hevig vuur op. 15 djahats gingen over tot een klewangaanval op de bres in de W. face. Aan slechts vier hunner gelukte het binnen te dringen. Deze werden weliswaar neergeschoten, doch niet dan nadat een Atjeher den kapitein van Loenen een klewanghouw over den linkerarm had toege bracht. De kapitein sloeg hem met de sabel op het hoofd, doch zonder hem buiten gevecht te stellen. De Europeesche fuseliers van Dijk No. 23300 en Horneman No. 15338 schoten toe en maakten hem af. Na korten tijd verminderde het vijandelijk vuur en kon de kapitein van Loenen zich naar de ambulance begeven. De bevrienden waren wederom door de zorg van den heer de Neve bij de hand om Nja-him van ons over te nemen. Onze verliezen waren gesneuveld 1 Amboineesch fuselier. gewond 1 officier en 2 Europeesche fuseliers. Als buit werden wederom eenige vuur- en blanke wapenen mede genomen. Den volgenden morgen kwam een bevriend Atjeher een gewichtige tijding brengen. In den nacht omstreeks 2 uur had Tengkoe Batoe Tonggal een der bevriende bentengs, Kota Manggis, overrompeld en 15 man der bezetting afgemaakt, doch was zelf gesneuveld. Vroeger reeds bij het gevecht van Sjech Daoed op 3 Maart waren onder de gesneuvelden gevonden Sjech Daoed, de Iman van Melaboeh met twee zijner broeders, allen invloedrijke en dappere aanvoerders. De benden waren nu zoo goed als zonder aanvoerders en toen dan ook denzelfden morgen werd uitgerukt, bevond men, nadat de vijand eenige schoten gedaan had, dat de bentengs door hem verlaten werden. Nog eenige dagen bleven de artillerie en de versterking aan infanterie te Melaboeh, doch toen men totaal niets meer van de vijanden be speurde, werden zij naar Kota Radja gedirigeerd. Dl. I, 1895. 32 473

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 490