483
schrijden. Deze gevallen zullen zich niet dan zeer zelden voordoen,
want boven is bewezen, dat wanneer men met K een met G
een -f- schot heeft verkregen, de kans, dat de goede opzethoogte bij
eene nauwe grens van LSb0 tusschen K en G inligt, 1 is of slechts
weinig daarvan verschilt.
In zoo'n geval is er dus zeer veel kans, dat men eene ver
keerde waarneming heeft gedaan, en daarom zullen wij aannemen,
dat men dan niet met 12|, maar met 25 M. corrigeert.
In het le geval gaat men dus met 25 M. terug, in het laatste
met 25 M. vooruit. Krijgt men nu in het le geval met die opzet
hoogte voor eenen 25 M. kleineren afstand een schot, dan zou
men, om na te gaan hoe men verder moet handelen, de kans voor
een schot met die kleinste opzethoogte moeten berekenen. Direct
is in te zien, dat die kans grooter zal zijn dan 1 /amet K toch is
verkregenen dit ééne schot vermeerdert de kans,
om met eene 25 M. geringere opzethoogte een schot te verkrijgen,
meer dan een schot met die opzethoogte zelf zou doen. Als met
K een schot is verkregen, dan zou dit met eene nog geringere
opzethoogte zeker gevallen zijn. Ook het -f- schot met G heeft nog
eenigen invloed, al is die ook gering.
Yolgt men dezelfde wijze van berekening als boven, dan vindt
men voor die kans ongeveer 0.42, en moet dus met de laatst gebe
zigde opzethoogte door vuren.
Tot hetzelfde resultaat komt men als, na bij het 7e geval met
25 M. vooruitgegaan te zijn, een -f- schot wordt verkregen.
Krijgt men echter in het le geval weer een -f-, in het 7e weer
een schot, dan corrigeert men weer met 25 M., schiet daarna op
nieuw grens en volgt weder dezelfde regels.
Het is dus hetzelfde alsof men aanneemt dat er één schot verkeerd
is waargenomen.
In het 4e geval corrigeert men met 12V2 M.
De hier gevonden regels zeggen dus
a. Yallen van de 6 schoten, die nu gedaan zijn 3 en 3 dan
vuurt men met de laatst gebezigde opzethoogte door.
b. Yallen er in eene der richtingen slechts 2, dan corrigeert men
met 121 2 M. als die correctie leidt tot de opzethoogte midden