488
juistere beoordeeling omtrent de waarde eener opzethoogte? Het doel
van het inschieten is toch om zoo snel en zoo juist mogelijk eene
opzethoogte te vinden, die weinig van de werkelijk goede verschilt.
Verder vallen bij de beschouwing der schietregels in den Ontwerp-
Leidraad voorgeschreven dadelijk de twee volgende verschillen met
de boven verdedigde beginselen op
le. De nauwe grens is 2 X grooter aangenomen;
2e. De grensschoten mogen niet worden medegeteld ter beoordeeling
van de waarde der opzethoogte, waarmede men groepschiet.
Wanneer men 2 schoten heeft gedaan met de nauwe grenzen, dus
met 2 opzethoogten die 50 M. van elkander verschillen en waavan
de eene een de andere een schot geeft, dan is de meest
waarschijnlijke ligging van de gemiddelde trefpunten ten opzichte van
het deel, dat dit laatste midden tusschen die punten ligt en dus
GTk op 25 M. vóór en GTg op 25 H. achter het doel is gelegen.
Gemakkelijk kunnen wij, op overeenkomstige wijze als boven reeds
is geschied, nagaan hoeveel maal meer kans men heeft dat de midden
tusschen de nauwe grenzen inliggende opzethoogte de ware is, dan
dat eene der nauwe grenzen de werkelijk goede opzethoogte is.
Beschouwt men de ligging van het doel ten opzichte van GTk en
GTg als oorzaak van het waargenomen verschijnsel (hier een schot
met K en een -f- schot met G), dan is volgens het theorema van
Bayes de verhouding der waarschijnlijkheden van verschillende liggin
gen van het doel, gelijk aan de verhouding der waarschijnlijkheden,
welke die liggingen elk aan het waargenomen verschijnsel zouden geven.
Ligt het doel midden tusschen GTk en GTg in, dan is bij het
veldkanon de kans voor een schot met K gelijk aan 0.98evenzoo
die voor een schot met G; bij het bergkanon 0.89. De kans om
met K een en met G een schot te krijgen, is dan voor het veld
kanon (0.98)2 0.96, voor het bergkanon (0.89)2 0.79.
Ligt het doel in GTk (of in GTg), dan is bij het veldkanon de
kans voor een schot met K gelijk aan 0.5, die voor een schot
met G (0.5); bij het bergkanon die voor een schot met K 0.5
(1) Deze invloed wordt geringer, naarmate het aantal schoten met K en naarmate
de nauwe grens grooter is. Hier is de nauwe grens 50 M. en heeft men reeds 6 schoten
met K gedaan, dus is die invloed nagenoeg o.