523 traktement. Hebben beide dan niet juist dezelfde behoeften. En hoe kan men, eenig traktement verhoogende, in billijkheid mede de bepaling maken, dat zij, die reeds het oude traktement genieten, van de verhooging worden uitgesloten. Die arme luitenants, die in 's lands dienst, sommigen te velde anderen door plaatsing in ongezonde garnizoenen, hunne gezondheid hebben verloren, ik zeide het reeds, geenszins uit weelde kwamen zij hier, zij hebben recht op eene milde behandeling Het financieel bezwaar mag hier niet wegen. In het geheel zal, er niet meer dan 10 a 15000 gulden mee gemoeid zijn en nu de minister tegen de hoogere uitgaaf in de toekomst niet opzag, schijnt er geen enkele reden te zijn, om thans op de billijke inkomsten van de zieke luitenants te beknibbelen. Ik doe dus nog een beroep op het goede hart van den minister, op zijne welwillendheid voor het Indische leger en op zijn gevoel van billijkheid om aan de door mij besproken categorie van verlofgangers alsnog toe te kennen het traktement, dat hun, naar mijn opvatting, rechtmatig toekomt." De heer van Dedem, minister van koloniën, antwoordde: „Er ligr. in den overgang van den eenen toestand in den anderen voor sommigen altijd iets hards. En wanneer men zich dan stelt op het standpunt van den geachten afgevaardigde, dan kan men nog heel wat verder gaan dan hij. Immers, indien de nieuwe regeling der verlofstrakcementen tien jaar eerder tot stand ware gekomen, dan zouden ook al de verlofgangers der laatste tien jaren er door zijn ge baat, en dan zou menig officier met iets meer in kas of met iets minder schuld naar Indië zijn teruggekeerd. Intusschen, mijnheer de Voorzitter, ik erken, dat men vooral tegen over het Indische leger zijn goede hart het zwijgen niet mag opleggen. Ik wil dan ook den geachten afgevaardigde wel de toezegging geven, dat ik de zaak nog eens in overweging zal nemen. Meer zeg ik echter volstrekt niet toe." Waarop de heer Kielstra repliceerde „Mijnheer de voorzitter! Toen de minister mij toezegde, dat hij bereid was de zaak nog in overweging te nemen, dacht ik, dat ik mij zou kunnen bepalen tot eene dankbetuiging, maar de bijvoeging,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 540