525 Zelden werd een beweging van ambtenaren of officieren tot lotsver betering met zooveel succes bekroond. In de voornaamste plaats danken wij dit den toenmaligen minister, den heer van Dedem, die de loyauteit had te erkennen, dat in een door hem uitgelokt besluit een vergissing was ingeslopen, en niet te willen gedoogen, dat wij daarvan het slachtoffer zouden worden. In een particulier schrijven, dat een onzer kort na het bekend raken der Koninklijke bewilliging en even vóór het aftreden van den Heer van Dedem, van dezen bewindsman ontvangen mocht, gaf de Heer van Dedem te kennen, dat „het hem hoogst aangenaam was geweest aan onzen billijken eisch te voldoen en wij ons verzekerd konden houden, dat hij onze belangen altijd met de grootste zorg behartigd had." Scherp is de Heer van Dedem in militaire kringen gehekeld geworden, over veel, wat hij t.o. van het Indische leger gedaan of nage laten heeft. Hem is verweten, dat hij geen hart had voor het legerdat hij een goedkoop leger stelde boven een goed. Ik breng daartoe slechts in herinnering de critiek over de reorganisatie der infanterie^ zijn plannen t.o. der artillerie en genie, de afschaffing der fourage- gelden enz. Onverdiend naar mijne bescheidene meening. De heer van Dedem kan misschien gedwaald hebben in sommige quaestiën, doch dan zeer zeker te goeder trouw. Gebrek aan billijkheidsgevoel of waardeering droegen daaraan geen schuld. Dat heeft hij duidelijk bewezen door zijn welwillendheid tegenover ons. Hoe schril steekt daartegen niet af de houding der verschillende ministers, welke ondanks den drang der kamers weiger den tegemoet te komen aan de gegronde aanspraken der gedupeerden van de pensioensregeling van 1879. Dat waren er heel wat voor de minister Keuchenius negen jaren later den knoop doorhakte, en toch zijn op hen allen gezamenlijk niet zooveel pijlen afge schoten als op den heer van Dedem alleen. Waarom is duidelijk. Deze reorganiseerde en dan kan men mistasten, ook met de zuiverste bedoelingen, en gewoonlijk stelt men te leur als niet een uitbreiding van beteekenis daarmee samengaat; genen echter lieten zich aan militaire zaken weinig of niets gelegen liggen, wat beduidend eenvou diger is en in den regel minder kwaad bloed zet. Dat de heer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 542