534
porteerd, hoe deze de bentiog op zijn gunstigst kon aanvallen, dan
zouden wij die handeling opperbest gevonden hebben, doch nu gerap
porteerd werd, dat, en waarom, de benting in front moest aangeval
len worden, waren en zijn wij nog altijd van meening, dat de cavale-
rist hier buiten zijne sfeer ging.
Zoo dacht hierover ook de toenmalige eskadronscommandant te
Atjeh, de ritmeester, die, meenen wij, thans rustig in het hartje van
Beijeren van zijn pensioen geniet (namen noemen we niet, elk cava
lerist van eenige ancienneteit weet wel wien wij op het oog hebben),
welke cavaleriecommandant, wij zullen nu eens zeer nauwkeurig citee-
ren, twee dagen na het gevecht, in het huis gelegen aan den Panteh
Perakdijk tegenover de Roomsche kerk te Kota-Radja, in onze tegen
woordigheid mondeling den patrouilleaanvoerder daaromtrent het
noodige mededeelde.
En juist omdat het ons met beslistheid bekend was, dat de tacti
sche handelingen in quaestie ook (1) door den onmiddellijken chef
van den patrouilleaanvoerder waren gedesavoueerd, vonden wij het
des te vreemder, dat wij eenige jaren later in eene tactische studie
van de hand van dien aanvoerder dezelfde handelingen lazen, zonder
althans daarbij eenige extra-toelichting te krijgen.
Wij wraakten toen daarop deze verrichtingen, omdat ze, naar het
ons voorkwam, zooals ze daar beschreven werdeD, niet wel zonder
tegenspraak mochten blijven.
Zonder die tegenspraak toch zou wellicht een jong cavalerieofficier
er de o.i. minder goede leering uit kunnen trekken, dat dergelijke
verzoeken om artillerievuur op dit of dat punt en dergelijke rappor-
ten, dat eene versterking zus en zoo moet aangevallen worden, aan
(1) De patrouilleaanvoerder, die de betoogingen van den ritmeester niet tot de
zijne kon maken, vroeg bij die gelegenheid toen onze meening en verkreeg ten antwoord,
dat wjj het geheel met den ritmeester eens waren.
Wij vermelden thans deze bijzonderheden om twee redenen
lo omdat wij tegenover den patrouillecommandant, die onze volle achting bezit, in
deze niet onbekend willen blijven, en
•2o om den „Huzaar" eens duidelijk te maken, dat hij in bescherming neemt, wat
door een oud- oavalerist is veroordeeld geworden.