541 Stichtte de eerste reeds menig onheil in de militaire maatschappij, door de laatste wordt helaas nog al te dikwijls het militaire kleed bezoedeld. Yeel zou dus reeds zijn gewonnen, indien een middel kon worden gevonden om aan deze gevallen van dronkenschap paal en perk te stellen. En dit komt ons niet zoo bijzonder moeielijk voor. Een militair, die zich herhaaldelijk aan dronkenschap schuldig maakt, behoudt, indien hij slechts de plaatsing in een strengeren strafcursus heeft weten te ontgaan, dezelfde aanspraken op de toekenning van medailles voor trouwen dienst en op verhoogde soldij, als zijn kameraad, die steeds onberispelijk heeft gediend. Zelfs wanneer hem maar een beperkt reëngagement bij wijze van proef is toegestaan, wordt hij van geen enkel voorrecht verstoken. Dit nu moest anders zijn, er moet een prikkel bestaan die den man aanspoort zich behoorlijk te gedragen. Men zou daarom bv. den eisch kunnen stellen dat een man, na omme komst eener hem opgelegde straf wegens dronkenschap in dienst of in het openbaar, zes jaren moet dienen zonder weder te dier zake te zijn gestraft, om in aanmerking te kunnen komen voor toekenning der bronzen medaille en van verhoogde soldij. Was hij reeds begiftigd met die medaille en in het genot der meerdere inkomsten en maakt hij zich strafschuldig als vorenbedoeld, dan worden hem het onderscheidingsteeken en de verhoogde soldij gedurende een bepaalden termijn onthouden. Wordt hij ten derden male voor dergelijke overtreding gestraft, dan wordt hem de medaille ontnomen, vervalt de verhoogde soldij en moet hij op nieuw zes jaren dienen en daarbij voldoen aan de bovengestelde voorwaarde om weder in het genot van een en ander te treden. Wij twijfelen niet, ot eene regeling in dien zin zou althans de door ons be doelde gevallen van dronkenschap aanmerkelijk in aantal doen verminderen. Bij het bovenstaande bleven de bestaande bepalingen voor het aangaan van een reëngagement buiten beschouwing, wij wenschen daarin ook geene verandering te zien gebracht; ieder militair die daarvoor in de termen valt, moet zich kunnen reëngageeren, doch de slecht oppassende man moet niet langer dezelfde voorrechten genieten als de militair van onberispelijk gedrag. In het boven deze regelen gestelde opschrift is sprake van „de twee hoofdzonden" in het leger. Wij hadden hierbij het oog op de ondeugd, die onder onze Europeesche militairen slechts sporadisch, doch onder de Inlandsche soldaten veelvuldig voorkomt, nl. het goedverkoopen. Wel is waar zijn hieraan niet die onheilen verbonden, die zoo dikwijls het gevolg zijn van dronkenschap in dienst, maar niettemin is het een kwaad, dat niet streng genoeg kan worden tegengegaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 558