50
Aannemende dus, dat op den ondergeschikte wel de plicht rust,
om zich omtrent de wettigheid van het bevel te vergewissen, doch
dat hij daarbij dikwijls in twijfel zal verkeeren, of zich in het alter
natief gebracht zien van, óf door eene weigering zich aan strafbare
ongehoorzaamheid schuldig te maken, óf door te gehoorzamen deel
genoot te worden van het misdrijfstaat het aan den anderen kant
even vast, dat de superieur, bij zijne aanstelling, met de noodige
geschiktheid toegerust en door zijn ambtseed gebonden, genoegzame
waarborgen oplevert van te weten wat hij te doen en hoe ver hij te
gaan heeft en van te willen om, bij zijne bevelen, binnen den kring
zijner bevoegdheid te blijven (cf. als voren).
Op deze tweeledige onderstelling (dat de inferieur voor vervolging
wegens misdrijf geenszins kan gevrijwaard worden door een blindelings
afgaan op het bevel van zijn meerdere, en dat de superieur vermoed
wordt niets te bevelen, dan waartoe hij bevoegd is) grondt
zich nu, volgens genoemde schrijvers, het rechtskundig besluit:
„dat de inferieur rechtens gehoorzaamt en dus zijne handeling hem
„nimmer als misdrijf kan worden toegerekend, wanneer hij, bewerende
„in zijnen twijfel vermeend te hebben, dat het hem gegeven bevel
wettig was en een onderwerp betrof, waarin hij volstrekt had te
„gehoorzamen, dezen zijnen twijfel rechtvaardigt, door te bewijzen dit
„een en ander te hebben mogen en kunnen vermeenen."
Zoolang de meerderen het goede willen en bevelen zegt de
generaal-majoor C. A. Greisweit van der Netten (1) moeten zij
volstrekt gehoorzaamd worden; doch wanneer zij het verkeerde wil
len en hunne bevelen tegen het algemeene doel strijden, zoo gehoor
zame men hen niet.
Volgens dien opperofficier bestaan er twee kenteekens, die
aanwijzen of de bevelen der meerderen al of niet binnen de grenzen
der subordinatie liggen.
1°. Strijden zij tegen de vroegere plichten des krijgsmans als mensch
en als staatsburger.
2°. Of tegen het ambt als krijgsman.
Als voornaamste voorbeelden worden o. m. gegeven
(1) Nagelaten papieren. Militaire Spectator 1867, bladz. 292-293.