80 - „een juiste blik op den oogenblikkelijken toestand, waarin zich de „vijand bevindt, en op de gesteldheid van het terrein, tactische oor- „deelscherpte, een vast karakter, een besluitvaardige geest en een groote mate van handigheid." Veronderstel nu eens dat onze commandant van dat voorhoede-peloton-cavalerie met deze eigen schappen toegerust was (wat ik zeker niet wil ontkennen), is het dan zoo vreemd dat hij aan den colonnecommandant laat weten van welke zijde een benting het gunstigst kan worden aangevallen, met de redenen er bij waarom? Bovendien zegt de schrijver van het hoofdstuk„Cavalerietactiek" ook niet of die colonnecommandant het met dien cavalerieofficier eens was of niet. Anders had die coloanecommandant wel zelf gaan kijken. (1) De cavalerie is immers, en moet ook zijn, het oog en de voelhoorn van een colonnecommandant. Ook zal die colonnecommandant het bericht wel niet hebben op gevat als een pertinent bevel, maar wel als een wenk, waarvan nog wel eens zou kunnen worden afgeweken, als het hem beter voorkwam. Het gebeurt, helaas! zoo weinig dat ons wapen, eenmaal te velde opgetreden, werkelijk als cavaleiie wordt gebruikt; het is dau ook niet te verwonderen dat een jong cavalerieofficier ongaarne ziet, dat bij een enkelen keer, waarop zij in werking treedt en waarop hij zich gaarne met trots beroept, daarop om zoo te zeggen, nog iets wordt afgedongen. Waarom ik dit opstel heb genoemd: „De verkenning van het aanvalsveld Zie blz. 474, 12e aflevering van het I. M. T. jaargang 1894; anders weet ik het ook niet. Huzaar. (1) Hetgeen hij ook gedaan heeft.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1895 | | pagina 91