DE DERDE UITGAVE VAN PLINZNER'S „SYSTEM
DER PFERDE-GYMNASTIEK."
{Vervolg van bladz. 35.)
(Slot).
Eindelijk moet mij nog een opmerking van het hart, al zal het,
vrees ik, een stem in de woestijn zijn.
Waarom zendt men niet enkele jonge paardenartsen (van het
Nederlandsche leger), die daartoe genegen zijn en liefhebberij bezitten
zich in deze richting te ontwikkelen, naar de rijschool om daar hetzelfde
onderricht te genieten als de gedetacheerde cavalerie- en artillerie
officieren Ik stel op den voorgrond, dat men voor degenen die men
daarheen zendt, aanleg om te leeren rijden als eisch moet stellen.
Gelooft men niet dat op die wijze gevormde paardenartsen later zeer
nuttig werkzaam zouden kunnen zijn als onderwijzer in exterieure
en theoretische dressuur te Amersfoort en te Breda? De paarden
artsen krijgen nu al sinds jaren geen rijonderricht vóór hun in
diensttreding en daarna alleen dan, wanneer ze er toevallig voor in
de gelegenheid zijn. In Frankrijk gaan de jonge paardenartsen allen
naar Saumur en de chef van den veterinaireu dienst aan die rijschool
is meestal een zeer goed paardenkenner, een paardenman in den
ruimsten zin. Ik noem bv. Pierre, die er vroeger geweest is,
(leest zijne „marchands de cheval et marchands de chevaux") en nu
Aureggio.
Kan men in ernst een rijpaard goed beoordeelen, zich een denk
beeld vormen van hetgeen er van vereischt wordt, waar het aan
bloot staat, wat men er meê doen kan, indien men zelf niet rijdt,
zelf geen paarden heeft gebruikt en verbruikt? En niettemin wordt
dit van de paardenartsen gevorderd.
Maar ik dwaal af; wij zouden het over de rugspieren hebben.
Toch geloof ik dat het bovenstaande van actueel belang is.